ECLI:NL:RBDHA:2019:13717

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
NL19.9005
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de werkwijze van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij asielaanvragen en de vereiste informatieverstrekking door de vreemdeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 16 december 2019, wordt de werkwijze van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij asielaanvragen beoordeeld. De zaak betreft een vreemdeling die een opvolgende asielaanvraag heeft ingediend, maar wiens aanvraag door de staatssecretaris buiten behandeling is gesteld. De rechtbank onderzoekt of deze werkwijze in strijd is met artikel 28 van de Procedurerichtlijn. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld, omdat de vreemdeling niet voldoende informatie heeft verstrekt die nodig is voor de beoordeling van zijn asielverzoek.

De rechtbank wijst erop dat de vreemdeling niet heeft toegelicht welke problemen hij heeft ondervonden in Sri Lanka en hoe deze hem raken. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken die handvatten bieden voor de beoordeling van de informatie die een vreemdeling moet aanleveren. De rechtbank concludeert dat de vreemdeling niet aan de vereisten heeft voldaan en dat de staatssecretaris de aanvraag op basis van artikel 30c van de Vreemdelingenwet 2000 terecht buiten behandeling heeft gesteld. Het beroep van de vreemdeling wordt ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende en relevante informatie bij asielaanvragen en de verantwoordelijkheden van zowel de vreemdeling als de staatssecretaris in dit proces. De rechtbank stelt dat de vreemdeling niet kan volstaan met vage beweringen en dat concrete bewijsstukken noodzakelijk zijn voor een zinnige beoordeling van de aanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.9005

Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.J.M. Rog).

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd buiten behandeling gesteld.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL19.9006, plaatsgevonden op 15 mei 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek is aan het eind van de zitting gesloten.
Op 4 juni 2019 heeft de rechtbank het onderzoek heropend in afwachting van een uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats.
Deze uitspraak is gedaan op 29 augustus 2019. [1]
Partijen hebben de gelegenheid gekregen om te reageren op de vraag wat voor een gevolgen de uitspraak van 29 augustus 2019, volgens hen, heeft op de nu voorliggende zaken. Partijen hebben gereageerd.
Vervolgens heeft de rechtbank partijen verzocht om toestemming te verlenen de zaken zonder nadere zitting af te doen. Partijen hebben deze toestemming stilzwijgend verleend. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

De artikelen waarnaar in de uitspraak wordt verwezen zijn opgenomen in de bijlage.
1. Eiser heeft op 12 februari 2019 met een kennisgevingsformulier, model
M35-O, een opvolgende asielaanvraag ingediend. Eiser heeft op dit formulier als redenen voor de opvolgende asielaanvraag aangekruist dat sprake is van nieuwe gebeurtenissen/informatie en nieuwe documenten/bewijsmiddelen. Bij de aanvraag heeft eiser een scan van een document overgelegd waarop (slecht leesbaar) de identiteitsgegevens van eiser zijn te zien. In de begeleidende brief van 8 februari 2019 heeft de gemachtigde van eiser de aanvraag als volgt toegelicht: “ Tijdens de vorige asielprocedure is er een LP-aanvraag ingediend bij de Sri Lankaanse autoriteiten. De Sri Lankaanse autoriteiten hebben onderzoek verricht bij de familie van cliënt en hebben daardoor problemen ondervonden. De familie van cliënt is in het bezit gesteld van een kopie van een document waaruit de redenen van de komst van de autoriteiten blijkt.”
Op 1 maart 2019 heeft verweerder een voornemen uitgebracht. Daarin constateert verweerder dat informatie ontbreekt. Verweerder heeft eiser verzocht om binnen één week na dagtekening van het voornemen de ontbrekende informatie over te leggen en/of de aanvraag nader toe te lichten.
Eiser heeft op 11 maart 2019 een zienswijze ingediend. In de zienswijze heeft eiser toegelicht dat uit het bij de aanvraag overgelegde document blijkt dat de Sri Lankaanse autoriteiten onderzoek doen naar eiser. Dit document is namelijk door de Sri Lankaanse autoriteiten aan familie van eiser gegeven. De familie van eiser heeft hierdoor problemen ondervonden met de autoriteiten. De autoriteiten hebben namelijk navraag gedaan bij eisers broer. Bij de zienswijze heeft eiser verder een foto overgelegd die volgens hem getuigt van dit bezoek.
In het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000
(Vw 2000). Volgens verweerder heeft eiser nagelaten om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor de aanvraag. Eiser heeft de relevantie en herkomst van de ingebrachte documenten niet voldoende toegelicht.
In beroep heeft eiser nog een scan van het identiteitsdocument van zijn broer overgelegd. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat dit document is bedoeld ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn broer op de bij de zienswijze gevoegde foto staat.
2. Eiser betoogt dat verweerder de aanvraag niet buiten behandeling mocht stellen omdat dat in strijd is met artikel 28 van de Procedurerichtlijn. Daaruit volgt namelijk dat verweerder een aanvraag alleen buiten behandeling mag stellen als eiser heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie en eiser heeft in deze zaak juist wel aan de verzoeken van verweerder om informatie voldaan.
Dit betoog heeft deze rechtbank en zittingsplaats beantwoord bij uitspraak van
29 augustus 2019. Daarin is geoordeeld dat de tekst van artikel 28 van de Procedurerichtlijn niet in de weg staat aan de beslispraktijk van verweerder om de aanvraag buiten behandeling te stellen ook als een vreemdeling wel een schriftelijke reactie geeft op het informatieverzoek, maar daarin niet de gevraagde, of niet alle gevraagde, informatie verstrekt die verweerder nodig acht voor de beoordeling van het asielverzoek. Verweerder heeft in zijn reactie op deze uitspraak laten weten geen aanmerkingen te hebben. Eiser heeft in reactie op deze uitspraak gesteld dat er niet meer stukken zijn dan nu zijn overgelegd en heeft nog een beroep op Werkinstructie 2019/9 gedaan. In deze reacties ziet de rechtbank geen aanleiding de uitspraak van 29 augustus 2019 in deze zaak niet te volgen. Het betoog dat artikel 28 van de Procedurerichtlijn in de weg staat aan de handelwijze van verweerder, faalt dus.
3. Dan komt de rechtbank toe aan de vraag of eiser zoveel informatie en/of stukken heeft ingebracht dat verweerder de opvolgende aanvraag in dit geval toch niet buiten behandeling mocht laten. Want zoals ook uit de uitspraak van 29 augustus 2019 volgt mag verweerder het asielverzoek niet buiten behandeling laten als de vreemdeling de voor zijn aanvraag wezenlijk van belang zijnde informatie wel verstrekt. Verweerder mag een aanvraag buiten behandeling laten als de gegeven informatie of ingebrachte bewijzen zo mager zijn dat een zinnige beoordeling van het asielverzoek niet mogelijk is. Indien de ingebrachte informatie of bewijzen substantieel van aard zijn en een zinnige beoordeling van het asielverzoek mogelijk maken, mag verweerder de opvolgende aanvraag niet buiten behandeling laten. Het buiten behandeling laten is, gelet op de in de uitspraak van 29 augustus 2019 geschetste achtergrond, niet bedoeld om een (verkapte) inhoudelijke beoordeling van de informatie en de bewijsstukken te doen.
4. In de brief van 8 februari 2019 en de zienswijze van 11 maart 2019 heeft eiser gesteld dat zijn familie problemen ervaart met de Sri Lankaanse autoriteiten. Eiser licht echter niet toe waar die problemen concreet uit bestaan en hoe die hem raken. Dat de Sri Lankaanse autoriteiten navraag zouden hebben gedaan bij eisers broer is slechts op te maken uit verklaringen van eiser en niet met concreet bewijs onderbouwd.
Verweerder heeft de aanvraag daarom naar het oordeel van de rechtbank op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, bezien in samenhang met artikel 3.45b van het Vv 2000, terecht buiten behandeling gesteld. Dat er niet meer bewijs is, zoals eiser heeft gesteld, is geen reden voor verweerder om de aanvraag niet buiten behandeling te stellen.
Eisers beroep op werkinstructie 2019/9, leidt ten slotte niet tot een ander oordeel. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was de werkinstructie namelijk geen geldend recht. In de werkinstructie staat immers dat die geldt vanaf 1 juli 2019.
Het betoog van eiser slaagt daarom niet.
5. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij door verweerder had moeten worden gehoord. Nu de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld, heeft verweerder reeds daarom geen aanleiding hoeven zien om eiser te horen. Dit betoog van eiser slaagt daarom evenmin.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. T. Gelo, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier.

Bijlage

Artikel 28 van de Procedurerichtlijn voorschrijft, voor zover relevant, dat wanneer er een gegronde reden is om aan te nemen dat verzoeker zijn verzoek impliciet heeft ingetrokken of dat hij impliciet van dit verzoek heeft afgezien, de lidstaten ervoor zorgen dat de beslissingsautoriteit beslist om hetzij de behandeling van het verzoek te beëindigen ofwel het verzoek af te wijzen. De lidstaten kunnen met name aannemen dat de verzoeker zijn verzoek om internationale bescherming impliciet heeft ingetrokken of dat hij er impliciet van heeft afgezien wanneer is vastgesteld dat hij heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn verzoek.
Op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd buiten behandeling worden gesteld in de zin van artikel 28 Procedurerichtlijn indien de vreemdeling heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang zijn voor de aanvraag.
Op grond van artikel 3.45b van de Vv kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw buiten behandeling worden gesteld indien de vreemdeling twee keer heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken over elementen ter staving van de aanvraag als bedoeld in artikel 31, tweede en derde lid, van de Vw.
Artikel 31, eerste t/m derde lid, van de Vw 2000 luidt als volgt:
“1 Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 wordt afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2 De vreemdeling brengt alle elementen ter staving van zijn aanvraag zo spoedig mogelijk naar voren. Onze Minister beoordeelt in samenwerking met de vreemdeling de relevante elementen.
3 De elementen, bedoeld in het tweede lid, omvatten de verklaringen van de vreemdeling en alle relevante documentatie in het bezit van de vreemdeling.”