ECLI:NL:RBDHA:2019:13689

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
NL19.28199
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige verlenging van de maatregel van bewaring en toekenning van schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 december 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verlengingsbesluit van de maatregel van bewaring van eiser, die op 29 april 2019 in bewaring was gesteld. De rechtbank oordeelde dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, in het verlengingsbesluit niet voldoende had gemotiveerd op basis van welke feiten en omstandigheden het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank constateerde dat de motivering van de zware gronden ontbrak en dat de lichte gronden onvoldoende waren onderbouwd, aangezien verweerder dezelfde motivering had gebruikt als in de eerdere maatregel van bewaring zonder aan te geven waarom deze nog steeds van toepassing was. Bovendien was er geen verzwaarde belangenafweging gemaakt, waarbij het belang van eiser bij invrijheidsstelling was afgewogen tegen het algemeen belang van verweerder bij het voortduren van de bewaring. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het verlengingsbesluit en beval de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring. Tevens kende de rechtbank eiser een schadevergoeding toe voor de onrechtmatige bewaring van 45 dagen, ter hoogte van € 3.600,00, en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.28199

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedag] 1961, van onbekende nationaliteit, eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Greve-Kortrijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Verweerder heeft op 29 april 2019 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Bij besluit van 22 oktober 2019 heeft verweerder de maatregel van bewaring met ingang van 27 oktober 2019 met ten hoogste twaalf maanden verlengd (het verlengingsbesluit).
Verweerder heeft de rechtbank op 19 november 2019 op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 van het verlengingsbesluit in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep strekt van rechtswege ook tot toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen D.A.H. Schmitz. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. Op grond van artikel 94, zevende lid, eerste volzin, van de Vw 2000 geldt hetzelfde voor het verlengingsbesluit. Voor de verlenging van de maatregel van bewaring geldt verder op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 dat deze maatregel na afloop van zes maanden met maximaal nog eens twaalf maanden kan worden verlengd indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn verwijdering of de daarvoor benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
2. In het verlengingsbesluit staat dat eiser op 29 april 2019 in bewaring is gesteld omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en/of omdat hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Vervolgens staat in het verlengingsbesluit dat de volgende gronden voor bewaring uit artikel 5.1b van het Vreemdelingenbesluit 2000 ten grondslag liggen aan het besluit tot verlengen van de bewaringstermijn:
Zware gronden
( x) b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
(x) c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
(x) d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit.
Lichte gronden(x) c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
(x) d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
Dit zijn dezelfde zware en lichte gronden als in de maatregel van bewaring van 29 april 2019.
3. Eiser is het niet eens met het verlengingsbesluit en voert daartoe – kort samengevat – aan dat het verlengen van de opgelegde maatregel van bewaring onvoldoende zorgvuldig dan wel onvoldoende gemotiveerd tot stand is gekomen. Er is bij eiser sprake van medische problematiek, hetgeen verweerder ook erkent. Aan eiser wordt verweten dat hij frustreert en niet meewerkt, maar de vraag is of dit wel verwijtbaar is. Om te kunnen spreken van moedwillig frustreren moet eerst worden vastgesteld of eiser wel volledig goed bij zinnen is en van hem verwacht kan worden dat hij meewerkt. Onder de gegeven omstandigheden kan niet anders worden vastgesteld dan dat de duur van de maatregel thans een dusdanige vorm aanneemt dat niet meer gesproken kan worden van zicht op uitzetting dan wel dat er strijd is met artikel 5 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele Vrijheden (EVRM). Dit wordt nog eens bevestigd door het feit dat het contact met de gestelde zoon van eiser in Nigeria is stuk gelopen en dat er van de gestelde dochter tot op heden, ondanks toezeggingen, geen stukken zijn overgelegd.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft onder andere in haar uitspraak van 14 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2345, overwogen dat verweerder, mede gelet op het gewicht dat het Hof van Justitie van de Europese Unie in de punten 45 en 46 van het arrest Mahdi, ECLI:EU:C:2014:1320, aan de belangen van de vreemdeling en de controlerende rechter heeft toegekend, in een verlengingsbesluit uitdrukkelijk moet vermelden welke feiten en omstandigheden voor hem aanleiding vormen om aan te nemen dat ten tijde van het nemen van dat besluit nog steeds een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken of de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
5. Uit de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1490 volgt dat verweerder actief moet onderzoeken of de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden zich ten tijde van het nemen van het verlengingsbesluit nog steeds voordoen. Bij dat onderzoek moet mede het gedrag van de vreemdeling worden betrokken. Het resultaat van dit onderzoek moet blijken uit de motivering van het verlengingsbesluit. Verweerder moet dus in het verlengingsbesluit opnieuw motiveren dat en waarom nog steeds het risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken of de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De enkele motivering dat aan vorenbedoelde gronden is voldaan of dat niet is gebleken dat niet meer aan deze gronden wordt voldaan, volstaat niet. Ook een enkele verwijzing naar het besluit waarbij de vreemdeling in bewaring is gesteld volstaat niet. Als de vreemdeling voorafgaand aan het nemen van het verlengingsbesluit in het vertrekgesprek en/of de zienswijze betwist dat bedoeld risico of bedoeld ontwijken of belemmeren zich voordoet, moet verweerder aanvullend motiveren waarom deze betwisting niet tot een ander oordeel leidt. Verder volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 24 maart 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1052) dat bij de belangenafweging omtrent het verlengen van de maatregel van bewaring alle van belang zijnde feiten en omstandigheden dienen te worden betrokken.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het verlengingsbesluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd op grond van welke feiten en omstandigheden nog steeds het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Onder het kopje ‘Motivering’ staat het volgende vermeld:
“De lichte gronden voor bewaring uit artikel 5.1b, vierde lid Vreemdelingenbesluit kunnen als volgt worden gemotiveerd: U heeft een langdurig vreemdelingrechtelijk traject achter de rug. U leidt een zwervend bestaan. Door geen vaste woon- of verblijfplaats te hebben onttrekt u zich daarmee aan het toezicht en ontwijkt/belemmert u de voorbereidingen van uw vertrek en/of de verwijderingprocedure. Met uw verblijf zonder bestaansmiddelen heeft u een onwettige situatie laten ontstaan, waardoor onttrekking aan het toezicht meer aannemelijk is dan het vertrek van U. (Op basis van welke aanwijzingen/ gedragingen/ uitingen de lichte gronden van bewaring (nog steeds) worden aangenomen.”.
7. Verweerder heeft in zijn geheel niet gemotiveerd waarom de zware gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd ook aan het verlengingsbesluit ten grondslag kunnen worden gelegd en dus waarom die gronden nog steeds van toepassing zijn. Daarnaast is de motivering van de lichte gronden in het verlengingsbesluit identiek aan de motivering van de lichte gronden in de maatregel van bewaring van 29 april 2019. Door dezelfde motivering te gebruiken zonder daarbij aan te geven waarom die lichte gronden nog steeds van toepassing zijn, heeft verweerder ook de lichte gronden onvoldoende gemotiveerd. Dat eiser ten tijde van de maatregel van bewaring op 29 april 2019 niet over voldoende middelen van bestaan beschikte, maakt niet dat daarmee is gegeven dat hij ten tijde van de verlenging van de maatregel deze ook niet had. Dit geldt ook voor de grond die verband houdt met het leiden van een zwervend bestaan en dus het niet hebben van een vaste woon- of verblijfplaats. Uit de motivering van het verlengingsbesluit blijkt niet dat verweerder actief heeft onderzocht of de zware en lichte gronden zich ten tijde van het nemen van het verlengingsbesluit nog steeds voordeden. In dit kader merkt de rechtbank nog wel op dat verweerder onder het kopje ‘II. Zicht op uitzetting’ en onder het kopje ‘(X) b (U werkt niet mee)’ heeft gemotiveerd waarom eiser niet meewerkt aan het onderzoek naar de vaststelling van zijn identiteit of nationaliteit. Voor zover die motivering moet worden gezien als motivering voor de zware grond onder 3d, heeft te gelden dat verweerder het verlengingsbesluit dan slechts met één zware grond heeft gemotiveerd. Ten aanzien van de andere zware en lichte gronden heeft verweerder niet gemotiveerd waarom die nog steeds van toepassing zijn. Dit betekent dat er onvoldoende bewaringsgronden ten grondslag liggen aan het verlengingsbesluit en dat verweerder het verlengingsbesluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Reeds hierom is het beroep gegrond.
8. In het verlengingsbesluit is onder het kopje ‘II. Lichter middel’ voorts het volgende opgenomen:
“Gelet op de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde omstandigheden bestaat er geen aanleiding om aan u een lichter middel op te leggen. U hebt bovendien geweigerd om tijdens de inbewaringstelling actief en volledig mee te werken aan terugkeer. Ik ben dan ook van oordeel dat er geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast. Er is voorts niet gebleken van omstandigheden waaruit blijkt dat de detentie voor u onredelijk bezwarend is geworden.”
Omdat verweerder de lichte en zware gronden van het verlengingsbesluit onvoldoende heeft gemotiveerd, kan hij daar in het kader van het lichter middel ook niet – zonder meer – naar verwijzen. Ook om die reden is het beroep gegrond.
9. Voorts overweegt de rechtbank nog dat uit het verlengingsbesluit evenmin blijkt dat een verzwaarde belangenafweging is gemaakt waarbij het belang van eiser bij invrijheidsstelling is afgewogen tegen het algemeen belang van verweerder bij het voortduren van de bewaring. Zoals de rechtbank ter zitting heeft voorgehouden, blijkt uit het verlengingsbesluit ook niet dat verweerder de medische situatie van eiser in zijn belangenafweging heeft betrokken. Verweerder heeft in het verlengingsbesluit alleen gesteld dat eiser grotendeels zwijgzaam is en dat niet is gebleken dat dat zwijgen voortkomt uit zijn medische problematiek, maar verweerder heeft niet kenbaar gemaakt waarom de door eiser (in de zienswijze) naar voren gebrachte medische omstandigheden hem geen aanleiding hebben gegeven om de bewaring niet te verlengen. Uit de overige op de zaak betrekking hebbende stukken, waaronder de voortgangsrapportage, blijkt evenmin dat verweerder een verzwaarde belangenafweging heeft gemaakt en dat hij de medische situatie van eiser in zijn belangenafweging heft betrokken. Dit betekent dat het verlengingsbesluit ook op dit punt ondeugdelijk is gemotiveerd (zie hiervoor ook de uitspraak van de Afdeling van 24 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1052). Ook om deze reden is het beroep gegrond.
10. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. Het verlengingsbesluit is van aanvang af onrechtmatig geweest. De rechtbank beveelt daarom de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 10 december 2019. Wat eiser heeft aangevoerd over het ontbreken van zicht op uitzetting behoeft geen bespreking meer.
11. De rechtbank ziet aanleiding om gebruik te maken van de bevoegdheid om aan eiser op grond van artikel 106 van de Vw 2000 een schadevergoeding ten laste van de Staat toe te kennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen over de periode 27 oktober 2019, de dag waarop het verlengingsbesluit is ingegaan, tot en met 10 december 2019, de dag waarop de maatregel is opgeheven. Dit betekent dat de rechtbank een schadevergoeding toekent voor 45 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de bewaring) van € 3.600,00 (45 x € 80,00).
11. Ook ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het verlengingsbesluit;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 10 december 2019;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 3.600,-, te betalen door de griffier;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van ‘t Klooster, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H.S. Abbing, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar geschied op: 10 december 2019
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist over het verlengingsbesluit hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.