Uitspraak
Rechtbank den haag
1.ATTERO B.V.,
AVR-AFVALVERWERKING B.V.,
1.De procedure
2.De feiten
De aan een inrichting afgegeven afvalstoffen en de uit Nederland overgebrachte afvalstoffen wordengeacht alle ter verwijdering te zijn afgegeven, onderscheidenlijk overgebracht.
De uitzondering voor afvalstoffen die naar Nederland zijn overgebracht, bedoeld in het eerste lid,onderdelen a en c geldt niet voor afvalstoffen die in Nederland zijn ontstaan of zijn vermengd metafvalstoffen die in Nederland zijn ontstaan.
Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering vandit artikel."
maatregelen leidt tot een reductie van circa 4 Mton in 2020. Dit betreft derhalve geen doorrekening, maar een inschatting van het kabinet, gevalideerd door experts en waarbij zoveel mogelijk gebruik is gemaakt van reeds bestaande onderzoeken van onder andere het PBL. Voor het belasten van het verbranden en storten van buitenlands afval is de maximale potentiele emissiereductie geschat op 0,2 Mton CO2eq. Dit betreft een indicatie van de maximale potentiele emissiereductie voor de maatregel. Hierbij is rekening gehouden met een daling van de warmteleverantie door de AVI’s als gevolg van een vermindering van de verbrande hoeveelheid afval.
3.Het geschil
4.De beoordeling van het geschil
onmiskenbaar onverbindendis wegens strijd met hogere regelgeving (zoals eenieder verbindende bepalingen van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties) of - bij toetsing van lagere wetgeving in materiële zin - in geval van strijd met algemene rechtsbeginselen. Deze criteria vloeien voort uit artikel 94 van de Grondwet en vaste jurisprudentie (vgl. HR 1 juli 1983, NJ 1984, 360) en wijzen op grote terughoudendheid, te meer nu in een kortgedingprocedure slechts een voorlopig oordeel kan worden gegeven. De in acht te nemen terughoudendheid vindt haar grondslag in de op de Grondwet berustende verdeling van bevoegdheden van de verschillende staatsorganen: de scheiding der machten. Algemeen verbindende voorschriften worden vastgesteld door de wetgever. Het is bij uitstek zijn taak om alle in het geding zijnde argumenten en belangen tegen elkaar af te wegen, waarbij aan hem een grote mate van beleidsvrijheid toekomt. Er is dan ook geen plaats voor een eigen "volle" toetsing door de burgerlijke rechter.
gekeken naar het wijzigen van vrijstellingen, zoals voor het verbranden van buitenlands afval.Daar komt bij dat het algemeen bekend is dat als gevolg van bepaalde (politieke, maatschappelijke en economische) ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld een kabinetswisseling, een milieuramp, gewijzigde inzichten en een rechterlijke uitspraak, een door de Staat gehanteerd beleid (vrij snel) kan/moet wijzigen. Gelet hierop en - onder andere - de Urgenda-uitspraak kunnen Attero cs geen rechten ontlenen aan het bij besluit van 28 november 2017 vastgestelde Landelijk Afvalbeheerplan voor de periode 2017-2019.
-recycling te stimuleren, wat niet wijst op strijd met artikel 4 Kr.
objectieve criteriain het bijzonder betrekking hebben op het tarief, de heffingsgrondslag en de heffingsmodaliteiten en niet op de doelstelling. Aangenomen moet worden dat die criteria gelijk zijn voor binnenlands en buitenlands afval; het tegendeel is in ieder geval gesteld noch gebleken.
fair balancetussen enerzijds hun individuele belangen en anderzijds het met de Wetswijziging nagestreefde belang, vanwege de grote negatieve consequenties voor hen als gevolg van de afname van import van buitenlands afval, terwijl de door de Staat beoogde reductie van CO₂-uitstoot niet zal worden gehaald. Daarmee zullen zij worden geconfronteerd met een individuele en buitensporige last, als gevolg waarvan het hun toekomende - en door artikel 1 EP beschermde - eigendomsrecht worden geschonden, aldus Attero cs. Dit impliceert volgens hen tevens een schending van artikel 17 EU-Handvest. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter falen die stellingen ook. Daarvoor is het volgende van belang.
marge of appreciationheeft, ook voor wat betreft de toets of sprake is van een
fair balance, waarbij het gaat om de vraag of voor de betrokkenen (hier: Attero cs) sprake is van een individuele en buitensporige last. In beginsel dient de rechter de belangenafweging die de wetgever in dat verband heeft gemaakt te volgen, tenzij deze kennelijk van redelijke grond is ontbloot. Voorts volgt uit jurisprudentie dat in de onderhavige situatie artikel 1 EP slechts wordt geschonden indien de Wetswijziging meebrengt dat zich enkel ten aanzien van Attero cs - en dus niet ook voor wat betreft alle overige exploitanten van AVI's - bijzondere feiten en/of omstandigheden voordoen die voor hen een buitensporige last teweegbrengen (vgl. Hoge Raad 17 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:442). Gesteld noch gebleken is dat dit het geval is. Reeds op grond hiervan kan niet worden aangenomen dat ten aanzien van Attero cs sprake is van een
individuelelast. Daar komt bij dat evenmin kan worden uitgegaan van een
buitensporigelast, omdat Attero cs in feite hebben volstaan met de stelling dat zij - en niet ook de andere exploitanten - grote negatieve nadelen zullen ondervinden van de Wetswijziging. Voor zover zij dat anders hebben bedoeld, hebben zij dat onvoldoende nader toegelicht. Bovendien hebben Attero cs nagelaten de ernstige financiële gevolgen voor hun bedrijven voldoende nader te onderbouwen. Van hen had in ieder geval mogen worden verwacht dat zij - mede met het oog op de op hen rustende bewijslast ter zake het bestaan van een individuele en buitensporige last - met behulp van bescheiden aannemelijk zouden maken dat de toekomst van hun ondernemingen op het spel staat (vgl. Cbb d.d. 1 oktober 2019, ECLI:CBB:2019:462), wat zij hebben nagelaten. Dat klemt te meer nu de Staat substantiële middelen vrijmaakt (€ 80 miljoen) om investeringen in hoogwaardige recycling van afval te stimuleren, waarmee Attero cs ook hun voordeel kunnen doen.