In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 september 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2012. Eiser, werkzaam voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken, had bezwaar aangetekend tegen de navorderingsaanslag die op 16 december 2017 was opgelegd. De Belastingdienst verklaarde het bezwaar op 21 december 2018 niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding, omdat het bezwaar te laat was ingediend. Eiser stelde dat hij de uitspraak op bezwaar pas later had ontvangen, omdat zijn postadres niet was aangepast na zijn terugkeer naar Nederland vanuit Nigeria.
De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift op 1 februari 2019 eindigde en dat het beroepschrift pas op 20 februari 2019 door de rechtbank was ontvangen, wat te laat was. De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst de uitspraak op bezwaar op de juiste wijze had verzonden naar het laatst bekende postadres van eiser. Eiser had de verantwoordelijkheid om zijn postadres tijdig aan te passen, zodat hij tijdig op de hoogte zou zijn van belangrijke correspondentie.
De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees erop dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was. Ook werd het beroepschrift niet als bezwaarschrift tegen de gedeeltelijke afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering in behandeling genomen, omdat dit verzoek buiten de wettelijke termijn was ingediend. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen konden binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.