ECLI:NL:GHDHA:2013:3181

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2013
Publicatiedatum
16 augustus 2013
Zaaknummer
BK-11/00887
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid bezwaar tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het bezwaar van belanghebbende tegen een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2002. Belanghebbende, die tot 11 november 2002 in Nederland woonde, verhuisde daarna naar Groot-Brittannië en keerde op 6 juli 2007 terug naar Nederland. De inspecteur legde op 25 juli 2005 een aanslag op, die naar een adres in Groot-Brittannië werd gestuurd. Belanghebbende maakte in oktober 2010 bezwaar tegen de aanslag, maar de inspecteur verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. Belanghebbende stelde dat hij de aanslag nooit had ontvangen omdat deze naar een onjuist adres was gestuurd. Het Hof oordeelde dat belanghebbende of zijn gemachtigde geen adreswijzigingen aan de belastingdienst had doorgegeven, waardoor het voor zijn risico kwam dat post naar het oude adres niet aankwam. De aanslag was op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt, en het bezwaar was terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof bevestigde de uitspraak van de inspecteur en vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank die het bezwaar ontvankelijk had verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-11/00887

Uitspraak van 23 juli 2013

in het geding tussen:

[X], wonende te [Z], belanghebbende,

en

de directeur van de Belastingdienst/Haaglanden, de Inspecteur,

op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage (thans: Den Haag) van 14 oktober 2011, in de zaak met nummer AWB 10/8591, betreffende de hierna vermelde aanslag en beschikkingen.

Aanslag, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 25 juli 2005 voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een te betalen bedrag van € 16.628. Tevens is bij afzonderlijke beschikkingen een verzuimboete opgelegd van € 113 en een bedrag van € 1.515 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Het tegen de aanslag gemaakte bezwaar is bij uitspraak van 1 november 2010 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak ingevolge artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van 25 februari 2011 ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de in 1.3 vermelde uitspraak verzet gedaan bij de rechtbank. De rechtbank heeft het verzet bij uitspraak van 14 juni 2011 gegrond verklaard en de Inspecteur veroordeeld in de kosten van verzet tot een bedrage van € 437. Bij uitspraak van 14 oktober 2011 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar ontvankelijk verklaard, de zaak teruggewezen naar de Inspecteur ter beslissing van de zaak in volle omvang, de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 41 aan belanghebbende te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 437.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. De Inspecteur is van laatstvermelde uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof.
2.2. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 30 oktober 2012, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.4. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst. Het Hof heeft de behandeling van de zaken aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen te bezien of zij alsnog tot elkaar kunnen komen. Partijen hebben het Hof bericht niet tot elkaar te zijn gekomen. Zij hebben het Hof gevraagd uitspraak te doen.
2.5. De mondelinge behandeling van de zaak is voortgezet ter zitting van het Hof van 11 juni 2013, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende heeft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak gedreven onder de naam [A]. De onderneming stond van 10 september 1998 tot en met 15 oktober 2002 bij de Kamer van Koophandel ingeschreven op het adres [adres 1] in [Z].
3.2. Met dagtekening 25 juli 2005 heeft de Inspecteur ambtshalve aan belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 opgelegd. De aanslag resulteerde in een te betalen bedrag van € 16.628. Aan belanghebbende is tevens een verzuimboete wegens het niet doen van aangifte ten bedrage van € 113 opgelegd. Voorts is hem een bedrag van € 1.515 aan heffingsrente in rekening gebracht. Het aanslagbiljet is verzonden naar het adres [adres 2], Verenigd Koninkrijk.
3.3. Volgens de basisadministratie van de gemeente Den Haag (hierna: het GBA) stond belanghebbende van 24 mei 2001 tot 11 november 2002 ingeschreven op het adres [adres 1] in [Z], van 11 november 2002 tot 6 juli 2007 op het adres [adres 2], Groot-Brittannië en van 6 juli 2007 tot 17 juli 2008 weer op voornoemd adres in [Z].
3.4. Belanghebbende heeft na zijn terugkeer in Nederland op 6 juli 2007, aangiften voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor de jaren 2007 en 2008 ingediend. De definitieve aanslagen over de betreffende jaren zijn vastgesteld op respectievelijk 12 november 2010 en 20 augustus 2010. De aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2007 resulteerde in een te ontvangen bedrag aan belasting en premies van € 4.616 en de aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 in een te ontvangen bedrag aan belasting en premies van € 551. Verder heeft belanghebbende over het tijdvak 20 tot en met 31 maart 2009 een aangifte omzetbelasting ingediend naar een te ontvangen bedrag van € 77. Bij beschikking van 30 mei 2009 is aan belanghebbende de verzochte teruggave omzetbelasting verleend. Aangezien uitbetaling van dit bedrag achterwege bleef nam belanghebbende contact op met de belastingdienst. Aan belanghebbende werd meegedeeld dat de teruggaaf was verrekend met nog openstaande belastingschulden.
3.5. Bij brief van 10 juni 2010 gaf de ontvanger der belastingen belanghebbende een overzicht van de openstaande belastingschulden. Het overzicht vermeldt het volgende:
“Hieronder geef ik overzicht van de op uw naam staande aanslagen.
Het betreft:
Middel
Jaar
Aanslagnummer
Bedrag aanslag
Openstaand bedrag
Inkomstenheffing
2002
[aanslagnummer 1]
18256
18256
Premie ZFW
2002
[aanslagnummer 2]
1817
1817
Premie WAZ
2002
[aanslagnummer 3]
2509
2509
Omzetbelasting
1e kwartaal 2010
[aanslagnummer 4]
406
406
Bovengenoemde zijn exclusief kosten en invorderingsrente.
Op de aanslag inkomstenheffing is in totaal € 92 verrekend.
Dit bedrag is op de openstaande kosten afgeboekt.
De aanslagen over 2002 zijn opgelegd omdat de vereiste aangifte niet is ingediend.
Indien u van mening bent dat de aanslagen niet juist zijn dient u zich tot de inspecteur te wenden.
U dient dan een gemotiveerd verzoekschrift in te dienen.”
3.6. Bij brief van 6 oktober 2010 (kennelijk abusievelijk gedateerd 6 oktober 2009), bij de Inspecteur binnengekomen op 8 oktober 2010, heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht om de inkomstenbelasting- en premieheffing volksverzekeringen, premieheffing Ziekenfondswet en premieheffing Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen te herzien. In die brief heeft belanghebbende alleen het aanslagnummer [aanslagnummer 1] vermeld. De Inspecteur heeft het geschrift aangemerkt als bezwaarschrift tegen de onderhavige aanslag en tevens als een verzoek tot ambtshalve vermindering van die aanslag. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om ambtshalve herziening afgewezen omdat het niet is ingediend binnen zeven jaar na afloop van het belastingjaar waarvoor de aanslag is opgelegd.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. In geschil is of belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag door de Inspecteur terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Bij ontkennende beantwoording van die vraag is voorts in geschil of de aanslag terecht is opgelegd en tot het juiste bedrag is vastgesteld.
4.2. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de rechtbank het bezwaar ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard. Hij voert daartoe, naar het Hof begrijpt, primair aan dat de aanslag naar het juiste, namelijk het laatste bij het GBA bekende adres van belanghebbende is gestuurd en derhalve op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt, zodat met die bekendmaking de bezwaartermijn is aangevangen. Subsidiair voert de Inspecteur aan dat belanghebbende al ruim voor de datum van het indienen van zijn bezwaarschrift van het bestaan van de aanslag op de hoogte was.
4.3. Belanghebbende heeft de stellingen van de Inspecteur gemotiveerd weersproken.
4.4. Voor de overige standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
5.2. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6.
De rechtbank heeft in haar uitspraak het navolgende overwogen, waarbij voor eiser moet worden gelezen belanghebbende en voor verweerder de Inspecteur:
7.
Eiser stelt zich op het standpunt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard omdat het aanslagbiljet hem nooit heeft bereikt. Eiser heeft daarvoor aangevoerd dat hij gedurende de jaren dat hij in het Verenigd Koninkrijk verbleef 5 maal is verhuisd en dat hij na ongeveer 7 maanden na zijn verhuizing naar Engeland voor de eerste maal in Engeland is verhuisd. Verder heeft hij aangevoerd dat er voor hem geen aanleiding was om de Belastingdienst op de hoogte te stellen van adreswijzigingen binnen het Verenigd Koninkrijk omdat hij geen aanslag over het jaar 2002 verwachtte. Hij studeerde in 2001 en zijn eenmanszaak genereerde weinig tot geen resultaat. De werkzaamheden voor zijn onderneming heeft hij in 2001 volledig gestaakt. Het is onjuist dat verweerder hem een inkomstenheffing heeft opgelegd voor het jaar 2002. Pas nadat hij metterwoon was teruggekeerd in Nederland is hij door de brief van de Ontvanger van 10 juni 2010 bekend geworden met het bestaan van de aanslag(en) over 2002.
8.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard omdat de aanslag is verstuurd naar het in het GBA opgenomen adres van eiser in het Verenigd Koninkrijk en eiser de gemeente Den Haag niet op de hoogte heeft gesteld van latere adreswijzigingen en evenmin de Belastingdienst van adreswijzigingen binnen het Verenigd Koninkrijk op de hoogte heeft gesteld. Verder heeft de Ontvanger eiser brieven gestuurd waarin van verrekeningen melding werd gemaakt. De eerste brief betreffende de verrekening van de teruggave omzetbelasting van € 77 met de openstaande aanslag IB/PVV 2002 is verstuurd op 27 mei 2009, zodat eiser in elk geval op die datum bekend is geworden met het bestaan van die aanslag.
9.
Vast staat dat eiser in elk geval van 11 november 2002 tot 6 juli 2007 in het Verenigd Koninkrijk heeft gewoond en vanaf 6 juli 2007 weer in Nederland woont. Ook staat vast dat de onderhavige aanslag in 2005 aan eiser is opgelegd. De rechtbank acht aannemelijk, gelet op hetgeen eiser heeft aangevoerd, dat eiser op dat moment niet meer woonachtig was op het adres [adres 2] te Groot Brittannië, naar welk adres de aanslag IB/PVV 2002 is gezonden en dat als gevolg daarvan het aanslagbiljet eiser niet heeft bereikt.
10.
In artikel 3:41 van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Ingevolge artikel 6:8, lid 1, Awb vangt de bezwaartermijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Indien de belanghebbende met vertraging kennis neemt van een aanslag of van het feit dat een aanslag is opgelegd, en daardoor pas na het verstrijken van de bezwaartermijn een bezwaarschrift indient, kan het bezwaar slechts met toepassing van artikel 6:11 Awb ontvankelijk zijn. Indien echter de aanslag niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, vangt de bezwaartermijn pas aan op de dag van de ontvangst door de belanghebbende of zijn vertegenwoordiger van het aanslagbiljet of van een afschrift daarvan. Het aanslagbiljet moet in dat geval worden geacht de voorafgaande dag aan de belanghebbende te zijn toegezonden. Zie HR 15 maart 2000, nr. 34999, LJN: AA5141.
11.
In het onderhavige geval heeft het aanslagbiljet eiser niet bereikt. De omstandigheid dat eiser binnen het Verenigd Koninkrijk meermalen is verhuisd zonder die adreswijzigingen aan verweerder door te geven, leidt er naar het oordeel van de rechtbank niet toe dat moet worden geoordeeld dat verzending van het aanslagbiljet IB/PVV 2002 naar het adres [adres 2], Groot Brittannië, op de juiste wijze is uitgevoerd, zodat het aanslagbiljet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Eiser heeft gemotiveerd gesteld, hetgeen wordt ondersteund door de in het geding gebrachte stukken, dat hij ervan uit ging dat hij in 2002 niet meer onderworpen was aan de Nederlandse belastingheffing, zodat hem niet kan worden verweten dat hij zijn adreswijzigingen niet aan verweerder heeft doorgegeven. Eiser is in juni 2001 naar Engeland gegaan om daar werk te zoeken en heeft tussen juni 2001 en 11 november 2002 tussen Nederland en Engeland heen en weer gependeld. Hij stond toen in Nederland ingeschreven op het adres van zijn ouders. Hij verrichtte in 2002 geen activiteiten meer in zijn eenmanszaak [A], hetgeen wordt ondersteund door de stelling van verweerder dat over het 4e kwartaal 2001 voor het laatst aangifte omzetbelasting door eiser is gedaan. Verder blijkt uit de gedingstukken dat eiser in 2001 een prestatiebeurs heeft ontvangen. Al deze omstandigheden brengen mee dat het niet doorgeven van de adreswijzigingen aan verweerder eiser niet kan worden aangerekend. Met de toezending van het aanslagbiljet heeft mitsdien niet de bekendmaking van de aanslag IB/PVV 2002 plaatsgevonden. Dit brengt mee dat de bezwaartermijn niet is aangevangen op 25 juli 2005, de dagtekening van de aanslag IB/PVV 2002.
12.
Ook de omstandigheid dat eiser bij brief van de Ontvanger van 10 juni 2010 op de hoogte is gesteld van de aanslagen IB/PVV 2002, premie ZFW 2002 en premie WAZ 2002, met aanslagnummers [aanslagnummer 1], [aanslagnummer 2] en [aanslagnummer 3], heeft de bezwaartermijn, gelet op het hiervóór in 10 is overwogen, niet doen aanvangen. Dat geldt evenzo voor het feit, wat daar ook van zij, dat er verrekeningsberichten over de teruggaven op de aanslagen IB/PVV 2007 en 2008 naar eiser zijn gestuurd. Immers, de brief, noch de verrekeningsberichten, maken duidelijk dat de aanslagbiljetten zelf of afschriften daarvan door eiser zijn ontvangen. Pas bij het verweerschrift in de onderhavige procedure heeft verweerder de aanslaggegevens van de aanslag IB/PVV 2002 verstrekt en is gebleken dat tevens heffingsrente in rekening is gebracht en een verzuimboete is opgelegd.
13.
Nu de bezwaartermijn niet is aangevangen heeft verweerder het bezwaar ten onrechte wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. De rechter dient, in geval de inspecteur de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar heeft uitgesproken en de belastingrechter die uitspraak vernietigt, de inspecteur in de regel met toepassing van artikel 8:72, lid 4, Awb op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien duidelijk is dat de belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet. (Zie HR 26 juni 2009, nr. 42615, LJN: BD1510). Nu partijen zich daarover niet hebben uitgelaten en de rechtbank is gebleken dat de bezwaren van eiser zich ook uitstrekken tot de aanslagen premie ZFW 2002 en premie WAZ 2002, met aanslagnummers [aanslagnummer 2] en [aanslagnummer 3], waarop verweerder nog niet heeft beslist en waarvan de rechtbank niet over gegevens beschikt, zal de rechtbank de zaak terugwijzen naar verweerder. Daar dient de zaak in volle omvang te worden beoordeeld. Dit betekent dat daar de vraag aan de orde komt of voornoemde aanslagen en de verzuimboete(n) terecht en naar juiste bedragen zijn opgelegd.
14.
Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard, is de uitspraak op bezwaar vernietigd, is het bezwaar ontvankelijk verklaard en is de zaak terugverwezen naar verweerder.

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt ingevolge het bepaalde in artikel 6:7 van de Awb zes weken. In artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is - voor zover hier van belang - bepaald dat de termijn voor het instellen van bezwaar aanvangt met ingang van de dag na die van dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. In dat laatste geval vangt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb de termijn aan op de dag na die waarop de aanslag op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
7.2. Indien de bekendmaking van de aanslag geschiedt door toezending van het aanslagbiljet, kan in de regel ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van het aanslagbiljet de bekendmaking heeft plaatsgevonden. De bezwaartermijn gaat dan lopen met ingang van de dag na die van dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van terpostbezorging. Deze regel lijdt echter uitzondering indien de zending de belastingschuldige niet heeft bereikt en zulks het gevolg is van een fout van de belastingdienst, zoals een verkeerde adressering die aan de belastingdienst is te verwijten. In een zodanig geval kan niet worden gezegd dat bekendmaking van de aanslag op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden.
7.3. Belanghebbende stelt dat het aanslagbiljet hem niet heeft bereikt doordat het naar een onjuist adres is gestuurd. Hij is binnen het Verenigd Koninkrijk een aantal maal verhuisd.
7.4. Tussen partijen is niet in geschil dat het aanslagbiljet aan belanghebbende is toegezonden aan het adres [adres 2], Verenigd Koninkrijk en dat dit niet onbestelbaar is teruggezonden. Dit is het bij de belastingdienst laatst bekende adres van belanghebbende. Aangezien belanghebbende of zijn gemachtigde geen adreswijziging aan de belastingdienst heeft doorgegeven, komt het voor zijn risico dat post verzonden aan het oude adres hem mogelijk niet bereikt. De omstandigheid dat belanghebbende daarbij ervan uitging dat hij in 2002 niet meer onderworpen was aan de Nederlandse belastingheffing, maakt dit niet anders. Geen rechtsregel verplicht de belastingdienst tot toezending van het aanslagbiljet aan ook een ander adres dan dat van de belanghebbende indien daartoe niet door of namens de belanghebbende een verzoek is gedaan of een vertegenwoordiger is aangewezen als bedoeld in artikel 58 AWR. Gesteld noch gebleken is dat door of namens belanghebbende zodanig verzoek is gedaan dan wel een vertegenwoordiger als hiervoor bedoeld is aangewezen. Aan de Inspecteur kan derhalve niet worden tegengeworpen dat contact had moeten worden opgenomen met de ouders van belanghebbende teneinde zijn juiste adres te achterhalen. Evenmin kan aan de Inspecteur worden tegengeworpen dat bij terugkeer van belanghebbende in Nederland in juli 2007, door de belastingdienst geen pogingen zijn ondernomen om het aanslagbiljet aan belanghebbende toe te zenden op het daarbij door belanghebbende aan het GBA opgegeven adres in Nederland. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de aanslag op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. Het andersluidende oordeel van de rechtbank is onjuist.
7.5. Gelet op het in 7.4 overwogene is de bezwaartermijn aangevangen op 26 juli 2005 en eindigde deze op 6 september 2005. Het bezwaarschrift is op 8 oktober 2010, derhalve ruim buiten de termijn van artikel 6:7 van de Awb, ingediend. Aangezien niet aannemelijk is geworden dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest, moet worden geoordeeld dat de Inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
7.6. Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep gegrond en dient te worden beslist als hierna vermeld.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht, en
  • bevestigt de uitspraak op bezwaar.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Chr.Th.P.M. Zandhuis, P.J.J. Vonk en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 23 juli 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
  • de naam en het adres van de indiener;
  • de dagtekening;
  • de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
  • de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.