ECLI:NL:RBDHA:2019:13145

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2019
Publicatiedatum
10 december 2019
Zaaknummer
NL19.28318
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en gelijkheidsbeginsel in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van vreemdelingenbewaring. Eiser, een Georgische nationaliteit, heeft tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarin hij verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 2 december 2019 geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen een standpunt in te nemen over het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel. Eiser betoogde dat de maatregel van bewaring niet noodzakelijk was, omdat zijn identiteit al in de asielprocedure was vastgesteld. Verweerder stelde echter dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat eiser zijn paspoort had vernietigd en er geen originele identiteitsdocumenten waren overgelegd.

De rechtbank overwoog dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren en dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat er geen minder dwingende maatregelen beschikbaar waren dan inbewaringstelling. Eiser voerde aan dat in een gelijk geval, dat van het echtpaar [A], geen maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank concludeerde echter dat de staatssecretaris niet verplicht was om de maatregel van bewaring niet op te leggen, ondanks de ambtelijke misslag in het geval van het echtpaar.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. J.J.P. Bosman, in aanwezigheid van griffier mr. G.A. Verhoeven, en werd openbaar gemaakt op 9 december 2019.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.28318

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.Th.A. Bos),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Nauta).

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J. Archvadze. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst opdat verweerder een inhoudelijk standpunt kan innemen ten aanzien van het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel.
Verweerder heeft een inhoudelijk standpunt ingenomen waarna eiser hierop heeft gereageerd. Partijen hebben daarbij toestemming verleend om een nadere zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Georgische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1986.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb),
als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
3j. aan de grens te kennen heeft gegeven een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen, en zijn aanvraag met toepassing van de grensprocedure niet in behandeling is genomen, niet-ontvankelijk is verklaard of is afgewezen als kennelijk ongegrond;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat de maatregel van bewaring niet noodzakelijk is voor de vaststelling van zijn identiteit, omdat in de asielprocedure al uitvoerig zijn identiteit is onderzocht en is geloofd, hij kopieën heeft overgelegd, hij meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en de omstandigheid dat hij zijn paspoort heeft vernietigd uitsluitend relevant is voor de asielprocedure.
3.1.
Eiser heeft tevens aangevoerd dat in een gelijk geval geen maatregel van bewaring is opgelegd. Vrienden van eiser, het echtpaar [A] , zijn gelijk met eiser de asielprocedure ingegaan en hebben in de asielprocedure dezelfde feiten aangevoerd. Blijkens het voornemen van mevrouw [A] en het voornemen van eiser hebben zij beide in de asielprocedure een kopie van hun paspoort overgelegd en het originele paspoort verscheurd. Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel nu het echtpaar niet de maatregel van bewaring is opgelegd.
3.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat in het voornemen van het echtpaar de identiteit en nationaliteit ‘geloofwaardig wordt geacht’ en dat deze formulering hetzelfde had moeten zijn als in het voornemen van eiser: ‘vooralsnog geloofwaardig wordt geacht’. Verweerder betoogt dat de formulering een ambtelijke misslag betreft en dat ongeacht de formulering in beide gevallen de maatregel van bewaring had kunnen worden opgelegd, nu in beide gevallen geen originele identiteitsdocumenten zijn overgelegd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hoewel er sprake is van gelijke gevallen, het niet opleggen van een maatregel van bewaring aan het echtpaar een ambtelijke misslag is geweest die niet hoeft te worden herhaald in het geval van eiser.
3.3.
In zijn reactie hierop betoogt eiser dat verweerder niet gehouden is om de maatregel van bewaring op te leggen wanneer geen originele documenten voorhanden zijn en verweerder ten onrechte stelt dat de vrijlating van het echtpaar een ambtelijke misslag is.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Eiser heeft verklaard dat hij zijn paspoort bewust heeft vernietigd en er is geen wettelijke belemmering voor verweerder – in tegenstelling tot het betoog van eiser – om deze omstandigheid niet bij het opleggen van de maatregel van bewaring te betrekken. De rechtbank is, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3442), van oordeel dat verweerder het onderzoek naar de identiteit en nationaliteit van eiser gedurende de rechtsmiddelentermijn mag voortzetten, ook indien bij de behandeling van het asielverzoek hem het voordeel van de twijfel is gegund en zijn identiteit geloofwaardig wordt geacht. Dat eiser een kopie van zijn paspoort heeft overgelegd, maakt dit niet anders. De authenticiteit van een kopie kan niet worden vastgesteld waardoor nader onderzoek nodig is.
5.1.
Eiser betoogt dat het bestreden besluit in strijd is met de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1710) en het arrest Gnandi van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 juni 2018 (ECLI:EU:C:2018:465). Zoals de Afdeling tevens heeft overwogen in de uitspraak van 15 oktober 2019 heeft een vreemdeling wiens asielverzoek is afgewezen als kennelijk ongegrond en daartegen beroep en een verzoekschrift heeft ingediend, rechtmatig verblijf ingevolge artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw. Aan de vreemdeling kan om deze reden bewaring worden opgelegd wanneer het noodzakelijk is voor de vaststelling van de identiteit of nationaliteit onder artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. De beroepsgrond slaagt niet.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande de gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen. Aan de hand van deze gronden kan worden aangenomen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De reden hiervoor is dat uit de gronden een risico op onttrekking aan het toezicht voortvloeit, waardoor plaatsing in een asielzoekerscentrum niet in de rede ligt.
7. Ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel, overweegt de rechtbank als volgt. Niet in geschil is dat er sprake is van rechtens gelijke gevallen. Nu blijkens het voorgaande de gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen en beide gevallen gelijk zijn, volgt de rechtbank het betoog van verweerder dat ook het echtpaar de maatregel van bewaring opgelegd had kunnen worden. De motivering van verweerder dat het niet opleggen van de maatregel van bewaring aan het echtpaar een ambtelijke misslag is en ook aan hen de maatregel had mogen worden opgelegd, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende. Verweerder hoeft een ambtelijke misslag niet te herhalen.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om een schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.