ECLI:NL:RBDHA:2019:13014

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
NL19.26277
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidsbepaling onder de Dublinverordening voor kwetsbare vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2019 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de asielaanvraag van een Nigeriaanse vreemdeling. Eiser had asiel aangevraagd in Nederland op 26 juli 2019, maar zijn aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. Dit gebeurde op basis van de Dublinverordening, waarbij Italië als verantwoordelijk land werd aangewezen voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser voerde aan dat hij een kwetsbare asielzoeker was, omdat hij slachtoffer was van mensenhandel in Italië en daar mishandeld was. Hij betwistte het gebruik van een niet-registertolk tijdens zijn gehoor en vroeg om aanhouding van de zaak totdat hij aangifte kon doen van mensenhandel.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom een niet-registertolk was ingezet, en dat eiser niet benadeeld was door deze keuze. Daarnaast werd vastgesteld dat eiser niet als bijzonder kwetsbare vreemdeling kon worden aangemerkt, zoals bedoeld in de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en dat de verantwoordelijkheidsbepaling onder de Dublinverordening correct was toegepast. Eiser kon in Italië aangifte doen van de mensenhandel, en de rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak werd gedaan door rechter P.M. de Keuning, in aanwezigheid van griffier J.A.B. Koens, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.26277
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 31 oktober 2019 (het bestreden besluit).
Het beroep is samen met een verzoek om een voorlopige voorziening (NL19.26278) ter zitting behandeld op 28 november 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.K. Umar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedatum] en van Nigeriaanse nationaliteit, heeft asiel in Nederland aangevraagd op 26 juli 2019. Verweerder heeft deze aanvraag bij het bestreden besluit niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat Italië verantwoordelijk wordt geacht voor behandeling daarvan. Het verzoek om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening [1] is door Italië op 13 september 2019 geaccepteerd.
2. Eiser heeft in beroep het volgende aangevoerd:
- Eiser heeft er bezwaar tegen dat een niet-registertolk is ingezet tijdens de afgenomen gehoren.
- Eiser is een (bijzonder) kwetsbare asielzoeker omdat hij slachtoffer van mensenhandel was in Italië en daar is mishandeld en gemarteld. Om die reden kan niet zonder nadere garanties worden aangenomen dat Italië zijn internationale verplichtingen jegens hem nakomt. Ook indien de rechtbank oordeelt dat dat anders is, kan ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Eiser verwijst daartoe naar diverse (op pagina 3 van het bestreden besluit genoemde) openbare bronnen, waaronder het rapport van het SFH van 23 september 2019.
- Eiser wil aangifte doen van het feit dat hij slachtoffer was van mensenhandel, maar is daartoe nog niet in de gelegenheid gesteld. Eiser vraagt de zaak aan te houden tot eiser aangifte heeft kunnen doen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3. Ten aanzien van de beroepsgrond van eiser dat hij ten onrechte niet is gehoord door een registertolk, overweegt de rechtbank als volgt. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) eerder heeft overwogen [2] stelt artikel 28, vierde lid, van de Wbtv [3] , gelezen in samenhang met het derde lid, wat betreft de motivering geen andere eis aan verweerder dan dat hij de reden voor het gebruik maken van een niet-beëdigde tolk uiterlijk in het besluit schriftelijk vastlegt en dat deze reden een van de in het derde lid vermelde redenen moet zijn. In dit geval is in het bestreden besluit vermeld dat een niet-registertolk is ingezet bij het horen van eiser, omdat in het Pidgin (Nigeriaans) Engels geen tolk geregistreerd is in het tolkenregister. Verweerder heeft hiermee afdoende gemotiveerd waarom gebruik is gemaakt van een niet-registertolk. Verder is er geen aanleiding om aan te nemen dat eiser hierdoor is benadeeld. Zowel voorafgaand als na afloop van het aanmeldgehoor heeft eiser desgevraagd verklaard dat hij de tolk goed heeft kunnen verstaan en begrijpen. Deze grond faalt dan ook.
4. Anders dan eiser meent, kan hij niet vanwege zijn stelling slachtoffer te zijn geweest van mensenhandel, worden aangemerkt als bijzonder kwetsbare vreemdeling in de zin van het arrest Tarakhel [4] . In de zaken waarin nog uitspraken worden verwacht van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de Afdeling is sprake van gezinnen of alleenstaande ouders met minderjarige kinderen dan wel zwangerschap of ernstige medische problematiek. Voor vreemdelingen die niet als bijzonder kwetsbaar kunnen worden aangemerkt, is er volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [5] geen aanleiding niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. De door eiser aangehaalde rapportages zijn in die jurisprudentie reeds beoordeeld, behoudens het artikel van SFH van september 2019, maar daaruit blijkt niet dat de situatie zodanig is verslechterd dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
5. Dat eiser aangifte wenst te doen van mensenhandel heeft geen invloed op de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat voor de behandeling van het asielverzoek. Eiser kan in Italië aangifte doen van hetgeen hij stelt daar te hebben meegemaakt. Niet is gebleken dat eiser zich daar niet kan wenden tot de (hogere) Italiaanse autoriteiten.
6. Ook het beroep op artikel 17 van de Dublinverordening faalt. Niet is gebleken van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan Nederland met in achtneming van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening het onderhavige verzoek om internationale bescherming onverplicht in behandeling zou moeten nemen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 604/2013
2.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:378)
3.Wet beëdigde tolken en vertalers
4.Arrest van het EHRM van 4 november 2014, nr. 29217/12,
5.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2957)