ECLI:NL:RBDHA:2019:13014
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en verantwoordelijkheidsbepaling onder de Dublinverordening voor kwetsbare vreemdeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2019 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de asielaanvraag van een Nigeriaanse vreemdeling. Eiser had asiel aangevraagd in Nederland op 26 juli 2019, maar zijn aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. Dit gebeurde op basis van de Dublinverordening, waarbij Italië als verantwoordelijk land werd aangewezen voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser voerde aan dat hij een kwetsbare asielzoeker was, omdat hij slachtoffer was van mensenhandel in Italië en daar mishandeld was. Hij betwistte het gebruik van een niet-registertolk tijdens zijn gehoor en vroeg om aanhouding van de zaak totdat hij aangifte kon doen van mensenhandel.
De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom een niet-registertolk was ingezet, en dat eiser niet benadeeld was door deze keuze. Daarnaast werd vastgesteld dat eiser niet als bijzonder kwetsbare vreemdeling kon worden aangemerkt, zoals bedoeld in de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en dat de verantwoordelijkheidsbepaling onder de Dublinverordening correct was toegepast. Eiser kon in Italië aangifte doen van de mensenhandel, en de rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak werd gedaan door rechter P.M. de Keuning, in aanwezigheid van griffier J.A.B. Koens, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.