ECLI:NL:RBDHA:2019:1277

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
NL19.425
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidsbepaling onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 februari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Gambiaanse nationaliteit hebbende man, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, met als argument dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 29 januari 2019 is eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. Eiser betoogde dat hij niet adequaat was gehoord omdat er geen registertolk beschikbaar was, wat zijn belangen zou hebben geschaad. Hij voerde aan dat de Italiaanse autoriteiten niet voldoen aan de vereisten van de Dublinverordening en dat er systematische tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Italië. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat er geen reden is om aan te nemen dat de asielprocedure in Italië niet voldoet aan de vereisten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom geen gebruik is gemaakt van een registertolk en dat eiser niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.425

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S. Igdeli),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

Procesverloop

Bij besluit van 7 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2019.
Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1988 en de Gambiaanse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 4 november 2018 een asielaanvraag ingediend.
2. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 7 september 2015 in Italië en op 5 februari 2018 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft de Italiaanse autoriteiten op 23 november 2018 op grond van Verordening (EU) 604/2013 (hierna: Dublinverordening) verzocht om eiser terug te nemen. Op 30 november 2018 hebben de Italiaanse autoriteiten op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening hiermee ingestemd.
3. Eiser betoogt dat verweerder tijdens het aanmeldgehoor ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van een registertolk. Hij voert daartoe aan dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat er sprake is van spoed, waardoor niet op de beschikbaarheid van een registertolk kan worden gewacht. Dit strookt niet met de omstandigheid dat eiser zich op 3 november 2018 heeft gemeld en een dag later een asielaanvraag heeft ingediend, maar dat pas op 19 november 2018 zijn vingerafdrukken naar Eurodac zijn gestuurd en hij pas op 22 november 2018 is gehoord. Voorts heeft verweerder niet met stukken onderbouwd dat er niet tijdig een registertolk Engels beschikbaar was. Voor zover verweerder heeft gesteld dat eiser aan de vreemdelingenpolitie heeft aangegeven dat hij graag in de Engelse taal wil worden gehoord, doet er niet aan af dat verweerder aan eiser had moeten vragen of hij ook nog andere talen spreekt, waarvoor wellicht wel een registertolk beschikbaar was. Voorts heeft eiser duidelijk gemaakt op welke punten er vertaalfouten zijn gemaakt. Hij is dan ook in zijn belangen geschaad, aldus eiser.
Eiser betoogt voorts dat hij met verwijzing naar meerdere rapporten heeft aangetoond dat ten aanzien van Italië niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Uit de stukken over het tegenhouden van migrantenboten door de Italiaanse autoriteiten en uit het aangenomen wetsdecreet blijkt dat Italië asielzoekers liever kwijt dan rijk is, wat ook een uitwerking heeft op de wijze waarop asielaanvragen en procedures in Italië verlopen. Hij heeft dan wel opvang gekregen, maar na drie jaar had hij nog geen beslissing op zijn asielaanvraag. Bovendien werd hij in de opvang uitgebuit. Verweerder heeft geen rekening gehouden met zijn bijzondere, kwetsbare situatie. De systematische tekortkomingen zijn hetzelfde als in Griekenland ten tijde van het arrest MSS tegen België. Verder bestaat er in de praktijk in Italië geen mogelijkheid daarover te klagen, aldus eiser.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Ingevolge vaste jurisprudentie van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) (zie bijvoorbeeld 10 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:378) volgt dat artikel 28, derde en vierde lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) wat betreft de motivering geen andere eis stelt dan dat verweerder de reden voor het gebruikmaken van een niet-beëdigde tolk uiterlijk in het besluit schriftelijk vastlegt en dat deze reden een van de in het derde lid vermelde redenen moet zijn. In het geval een beëdigde tolk niet tijdig beschikbaar is, is het schriftelijk vastleggen van een mededeling van die strekking op zichzelf geen deugdelijke motivering. Verweerder moet dan toelichten om welke reden geen beëdigde tolk beschikbaar was.
4.2
De rechtbank overweegt dat verweerder in het rapport aanmeldgehoor Dublin heeft aangegeven dat geen gebruik is gemaakt van een registertolk vanwege het niet tijdig beschikbaar hebben van een tolk met een registervermelding in eisers taal. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de gehoren pas worden ingepland zodra duidelijk is of de Dublinverordening mogelijk van toepassing is. Zodra uit Eurodac blijkt dat een andere lidstaat mogelijk voor de behandeling van de asielaanvraag verantwoordelijk is, wordt op korte termijn een gehoor ingepland. Voorts heeft verweerder in het voornemen en in het bestreden besluit uitgebreid gemotiveerd dat uit de aard en de termijnen van de Dublinprocedure volgt dat er vereiste spoed aanwezig is om snel vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag om toegang tot de procedures te waarborgen en de doelstelling om verzoeken om internationale bescherming snel in behandeling te nemen. Daarbij heeft verweerder ook gerefereerd aan het feit dat de centrale ontvangstlocatie waar vreemdelingen tijdens het identificatie- en registratieproces en het aanmeldproces verblijven niet geschikt is om gedurende langere tijd te verblijven en dat met gepaste spoed gehoord dient te worden met het oog op de doorstroom naar andere opvanglocaties die voor Dublinclaimanten een andere is dan voor vreemdelingen waarvan de asielaanvraag in behandeling wordt genomen. De rechtbank is van oordeel dat in de door verweerder gegeven redenen een afdoende verklaring is gelegen voor het niet gebruiken van een registertolk. Voorts is het de rechtbank niet gebleken dat eiser zou zijn benadeeld door gebruikmaking van een niet-registertolk, dan wel een tolk in de Engelse taal.
4.4
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraken van 10 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3246, van 11 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3323 en van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4131 recent nog geoordeeld dat de staatssecretaris ten aanzien van Italië terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de door eiser overgelegde rapporten en artikelen niet leiden tot het oordeel dat er in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asiel- en de opvangprocedure. De rapporten zijn danwel reeds betrokken bij de uitspraken van de Afdeling, dan wel geven een vergelijkbaar beeld als de rapporten die wel door de Afdeling zijn betrokken.
4.5
Ten aanzien van de door eiser genoemde rapporten en artikelen over de restrictieve toelating van boten met migranten in Italië en het wetsdecreet van 24 september 2018 heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat dit los staat van de asielprocedure in Italië en de omstandigheden voor eiser bij terugkeer in Italië. Ten aanzien van het wetsdecreet verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2018. Eisers stelling dat die omstandigheden ook een uitwerking hebben op de asiel- en opvangprocedure, wordt niet gevolgd, nu eiser eerder in Italië ook opvang heeft gekregen. Daarbij komt dat de Italiaanse autoriteiten middels het claimakkoord hebben aangegeven de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen.
Ten aanzien van het betoog dat in Italië op dit moment anti-migratie sentimenten bestaan en dat er geweldsincidenten met een racistisch karakter hebben plaatsgevonden, heeft de Afdeling in de hiervoor genoemde uitspraak van 19 december 2018 reeds overwogen dat hieruit niet volgt dat in Italië aan het systeem gerelateerde tekortkomingen bestaan in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. De Afdeling heeft in die uitspraak eveneens gewezen op de beslissing van het EHRM van 7 juni 2018 in de zaak H. tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2018:0515DEC006798116, waarin het EHRM heeft overwogen dat de situatie in Italië niet vergeleken kan worden met de situatie in Griekenland ten tijde van het arrest in de zaak M.S.S. tegen België en Griekenland, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft betoogd geen aanleiding tot een ander oordeel te komen.
4.6
Voor zover eiser heeft gesteld dat hij problemen heeft met de vrouw die het opvangcentrum leidt, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser dit op geen enkele wijze heeft onderbouwd en bovendien van eiser mag worden verwacht dat hij over die problemen klaagt bij de (hogere) autoriteiten in Italië.
4.7
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen kwetsbare persoon is als bedoeld in het arrest van 4 november 2014 van het EHRM in de zaak Tarakhel (ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712). De enkele omstandigheid dat eiser, naar hij stelt, zou zijn uitgebuit door de vrouw die het opvangcentrum leidt, is onvoldoende om hem aan te merken als kwetsbare persoon.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.