ECLI:NL:RBDHA:2019:12107
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in verband met overdracht naar Italië
Op 14 november 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak AWB 19/8736, waarin een verzoeker om een voorlopige voorziening heeft gevraagd in verband met zijn voorgenomen uitzetting naar Italië. De verzoeker had op 12 november 2019 bezwaar gemaakt tegen de feitelijke uitzetting en verzocht om een voorlopige voorziening om de overdracht te verbieden totdat op zijn bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onverwijlde spoed, gezien de geplande vlucht op 15 november 2019.
De verzoeker voerde aan dat hij bang was voor de overdracht naar Italië, waar hij in het verleden in slavernij had geleefd. Hij had een aangifte willen doen in Nederland, maar had geen uitnodiging ontvangen voor een eerder geplande afspraak. De voorzieningenrechter overwoog dat de verzoeker in eerdere procedures al had aangegeven dat hij in Italië heftige dingen had meegemaakt, maar dat hij tot op heden geen aangifte had gedaan. Dit leidde de voorzieningenrechter tot de conclusie dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de voorgenomen uitzetting konden tegenhouden.
De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het bezwaar tegen de feitelijke uitzetting geen redelijke kans van slagen had. Tevens werd vastgesteld dat er geen omstandigheden waren die aanleiding gaven om een van de partijen te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 november 2019, en tegen deze uitspraak kon geen hoger beroep worden ingesteld.