ECLI:NL:RBDHA:2019:12025
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering behandeling aanvraag Nederlands paspoort voor minderjarige wegens onduidelijkheid over juridisch vaderschap
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die namens zijn minderjarige dochter een aanvraag voor een Nederlands paspoort had ingediend, en de Minister van Buitenlandse Zaken. De aanvraag werd door de minister niet in behandeling genomen, omdat niet kon worden vastgesteld of er een familierechtelijke relatie bestond tussen de eiser en de minderjarige. De eiser had een Nederlands paspoort aangevraagd voor zijn dochter, die in de Verenigde Arabische Emiraten was geboren. De moeder van de minderjarige had de Somalische nationaliteit en er waren twijfels over de authenticiteit van de overgelegde documenten, waaronder de huwelijksakte van de eiser en de moeder. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat de huwelijksakte vervalst bleek te zijn en er geen bewijs was van juridisch vaderschap. DNA-onderzoek werd niet aangeboden, omdat dit alleen het biologische vaderschap zou kunnen vaststellen, terwijl voor het verkrijgen van het Nederlanderschap het juridische vaderschap vereist is. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees het verzoek om aanhouding van de behandeling af.