ECLI:NL:RBDHA:2019:11447

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2019
Publicatiedatum
30 oktober 2019
Zaaknummer
C-09-540085-HA ZA 17-1003
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldige cessie van de vordering van de Stichting Loterijverlies aan Loterijverlies B.V. en misbruik van bevoegdheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 september 2019 uitspraak gedaan in een incident dat door de Staatsloterij BV was ingesteld. De Staatsloterij betwistte de bevoegdheid van Loterijverlies om een schadestaatprocedure te voeren, omdat zij stelde dat de cessie van de vordering van de Stichting Loterijverlies aan Loterijverlies B.V. niet geldig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de cessie op twee momenten, te weten op 10 maart 2015 en 6 april 2016, is vastgelegd en dat deze akten zijn geregistreerd bij de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat Loterijverlies voldoende bewijs heeft geleverd dat de akte van 10 maart 2015 op 28 november 2017 is geregistreerd en dat de akte van 6 april 2016 op 23 mei 2016 is geregistreerd. De rechtbank concludeerde dat de cessie rechtsgeldig was en dat Loterijverlies bevoegd was om de vordering in te stellen. De Staatsloterij had ook aangevoerd dat het instellen van de vordering misbruik van bevoegdheid zou zijn, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was, aangezien de cessie rechtsgeldig was en Loterijverlies de bevoegdheid had om de vordering te incasseren. De rechtbank wees de incidentele vordering van de Staatsloterij af en hield de beslissing over de proceskosten aan tot het eindvonnis in de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/540085 / HA ZA 17-1003
Vonnis van 25 september 2019
in de zaak van
LOTERIJVERLIES.NL B.V.,te Den Haag,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident ex artikel 223 Rv,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. Mr. R.A. van Dijk,
tegen
STAATSLOTERIJ BV.,te Den Haag,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident ex artikel 223 Rv,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. J.W. Leedekerken.
Partijen blijven aangeduid als Loterijverlies en de Staatsloterij.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis in het door Staatsloterij opgeworpen incident van 8 november 2018 en de daarin genoemde processtukken;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor aan de zijde van Loterijverlies d.d. 11 maart 2019;
  • de conclusie na enquête d.d. 15 mei 2019 van Loterijverlies;
  • de conclusie na enquête d.d. 15 mei 2019 van Staatsloterij;
  • de antwoordconclusie d.d. 12 juni 2019 van Loterijverlies;
  • de antwoordconclusie d.d. 12 juni 2019 van Staatsloterij.
1.2.
Ten slotte is een datum bepaald voor het wijzen van vonnis in dit incident.

2.Het geschil in het incident en de beoordeling daarvan

2.1.
De hoofdzaak is een schadestaatprocedure na een procedure van de Stichting Staatsloterijverlies.nl (hierna: de Stichting) tegen de Staatsloterij, waarin – kort gezegd – verklaringen voor recht zijn gegeven en de Staatsloterij is veroordeeld tot vergoeding van de door de Stichting gemaakte en te maken (buitengerechtelijke) kosten, met wettelijke rente, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. [1] De schadestaatprocedure wordt hierna aangeduid als ‘de hoofdzaak’ – ter onderscheiding van dit incident. De daaraan voorafgaande hoofdzaak wordt hierna – ter onderscheiding van de hiervoor bedoelde hoofdzaak – aangeduid als ‘de hoofdprocedure’.
2.2.
In de hoofdzaak vordert Loterijverlies een hoofdsom van € 16.335.592,86 + PM. De vordering is opgebouwd uit de volgende posten:
  • a) oprichtingskosten Stichting (€ 380);
  • b) kosten Morand Juridische Bijstand B.V. (2008 t/m 2011: € 946.598,46, 2012 t/m 2015: € 9.085.189,89 + PM en managementfees 2012 t/m 2016: € 750.000);
  • c) kosten mobiliseren deelnemers (€ 516.613,84);
  • d) kosten Europa Enterprises Limited (hierna: EEL) (€ 2.844.270);
  • e) aanvullende juridische kosten (€ 618.248,23);
  • f) aanvullende administratiekosten (€ 174.523,06);
  • g) ICT-kosten (€ 115.444,93);
  • h) huurpenningen, servicekosten e.d. (€ 29.628,43);
  • i) reis- en verblijfkosten (€ 31.321,31);
  • j) overige kosten (€ 10.820,81);
  • k) nog te maken (buitengerechtelijke) kosten (€ 1.485.053,90);
een en ander te vermeerderen met wettelijke rente en te verminderen met het reeds door de Staatsloterij voldane voorschot van € 272.500.
2.3.
Dit door de Staatsloterij ingestelde incident strekt ertoe dat wordt vastgesteld dat Loterijverlies niet bevoegd is tot het voeren van deze schadestaatprocedure, vanwege het ontbreken van een geldige cessie, waarbij de vordering van de Stichting aan haar is overgedragen. Voort het geval de cessie geldig wordt bevonden, beroept de Staatsloterij zich op een opschortingsrecht en stelt zij dat het entameren van de schadestaatprocedure op grond van de cessie misbruik van recht inhoudt.
Geldigheid cessie
2.4.
Loterijverlies stelt dat de cessie twee keer in een akte is vastgelegd, een akte van 10 maart 2015 en daarna nog een keer in een akte van 6 april 2016. In het tussenvonnis is Loterijverlies toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat de akte van 10 maart 2015 op 28 november 2017 is geregistreerd bij de Belastingdienst en dat de akte van 6 april 2016 op 23 mei 2016 is geregistreerd bij de Belastingdienst. Loterijverlies heeft bewijs bijgebracht door het horen van twee getuigen, [B] en [A]. Staatsloterij heeft geen getuigen voorgebracht in contra-enquête.
2.5.
Beide getuigen waren werkzaam bij de Belastingdienst, bij de afdeling die zorgdroeg voor de registratie van aktes. Hun namen staan vermeld op registratiestickers die zijn aangebracht op de laatste pagina van de door Loterijverlies in het geding gebrachte afschriften van de aktes van 10 maart 2015 en 6 april 2016. De getuigen hebben bevestigd dat de handtekening op de sticker met hun naam van hen is. Zij hebben voorts uiteengezet hoe de registratie van aktes in algemene zin in zijn werk gaat. Geen van beide getuigen heeft een specifieke herinnering aan de akte met hun naam en handtekening erop. Dit kan echter worden verklaard door het tijdsverloop en de omstandigheid dat de getuigen dagelijks vele aktes registreerden.
2.6.
Uit de getuigenverklaringen volgt dat het aanbrengen van de sticker het sluitstuk was van het registratieproces, waarbij een aantal aspecten werd gecontroleerd en gegevens werden ingevoerd in het systeem van de Belastingdienst. De originele stukken werden na registratie geretourneerd aan de aanbieder. Een onderdeel van het registratieproces was het tellen en paraferen van de pagina’s van de aktes en het registreren van het aantal pagina’s in het systeem. De getuige [A] heeft bevestigd dat zij de pagina’s van de akte van 6 april 2016 heeft genummerd en geparafeerd en dat de door Loterijverlies in het geding gebrachte kopie van die akte door haar aangebrachte nummers en parafen bevat.
2.7.
Het eerder in deze procedure door Staatsloterij opgemerkte ‘geknipt en geplakt’ zijn, van de in het tussenvonnis geciteerde tekst uit de akte van 10 maart 2015, wordt verklaard door de omstandigheid dat deze tekst is aangebracht op de sticker die volgens de verklaring van beide getuigen als sluitstuk van het registratieproces op de akte wordt geplakt en wordt voorzien van de handtekening van de registrerende ambtenaar.
2.8.
Gezien de verklaring van [A] dat zij de nummers van de pagina’s en de parafen op het als onderdeel 4 van productie 82 overgelegde stuk heeft aangebracht, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat deze akte (van vier pagina’s) is geregistreerd door de Belastingdienst. Dat in de brief van de Belastingdienst van 28 september 2017 aan Loterijverlies staat dat de op 23 mei 2016 aangeboden en geregistreerde akte bestaat uit drie bladen, moet daarmee op een vergissing berusten. Voorts is het eerder door Loterijverlies als productie 31 in het geding gebrachte stuk van 6 april 2016 kennelijk incompleet.
2.9.
De Staatsloterij heeft verder gesteld dat:
op het als onderdeel 4 van productie 82 overgelegde stuk – naast de handtekeningen – op iedere pagina rechtsonder ook nog een paraaf staat, terwijl op het als productie 31 overgelegde stuk alleen op de laatste pagina twee handtekeningen van Breton Limited staan en geen parafen;
op het als onderdeel 4 van productie 82 overgelegde stuk op pagina 2 en 3 nummers vermeld staan (1), 3), 4), 9), 10), 12), 13), 14) en 15)), terwijl het als productie 31 overgelegde stuk niet zo’n opsomming bevat.
2.10.
Deze door de Staatsloterij opgemerkte discrepanties tussen onderdeel 4 van productie 82 en het als productie 31 in het geding gebrachte stuk van 6 april 2016 kunnen worden verklaard door het op een andere manier ‘weglakken’ van gegevens van het ene en het andere exemplaar van het stuk.
2.11.
De slotsom van het voorgaande is dat Loterijverlies is geslaagd in het bewijs van haar stelling dat de akte van 10 maart 2015 op 28 november 2017 is geregistreerd bij de Belastingdienst en dat de akte van 6 april 2016 op 23 mei 2016 is geregistreerd bij de Belastingdienst.
2.12.
Dit bewijs betekent niet dat de aktes authentiek zijn en dat daarin een rechtsgeldige overdracht van de vordering is vastgelegd. De getuigen hebben immers verklaard dat zij de aktes registreren zoals zij die aangeboden kregen en dat zij niet de echtheid van de aangeboden aktes controleerden en evenmin of een titel aan de cessie ten grondslag lag of dat partijen bevoegd waren. De Staatsloterij heeft haar stellingen aangaande de authenticiteit van de aktes en de rechtsgeldigheid van de overdracht van de vordering nadrukkelijk gehandhaafd in haar aktes na de enquête.
2.13.
Uit de omstandigheid dat alleen bewijs geleverd behoefde te worden van de gestelde mededeling van de cessie, trekt Loterijverlies ten onrechte de conclusie dat de rechtbank al bewezen heeft verklaard dat aan de andere voorwaarden voor een geldige cessie is voldaan. Dat is niet het geval. De rechtbank heeft geen beslissing genomen over de daarop betrekking hebbende geschilpunten, die zij nu zal beoordelen.
Authenticiteit aktes?
2.14.
De Staatsloterij stelt dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan de authenticiteit van de aktes en om aan te nemen dat de aktes zijn geantedateerd. Zij wijst erop dat de Stichting tot medio 2016 steeds in en buiten rechte is opgetreden namens de door haar gestelde deelnemers: de Stichting heeft na de bodemprocedure eerst zelf bij aan de Staatsloterij gerichte brief van 15 juli 2015 aanspraak gemaakt op vergoeding van
€ 17.380.815,97 aan buitengerechtelijke kosten en heeft op 29 januari 2016 een kort gedingprocedure geëntameerd waarin zij een voorschot van € 19.213.103 aan buitengerechtelijke kosten vorderde. Hangende de uiteindelijk doorgehaalde procedure in hoger beroep tegen het afwijzend vonnis van de voorzieningenrechter van 2 februari 2016, heeft de Staatsloterij, onder voorbehoud van alle rechten, een voorschot voldaan aan de Stichting. Hieraan heeft zij de voorwaarde verbonden dat als het te betalen bedrag aan buitengerechtelijke kosten onherroepelijk komt vast te staan in de schadestaatprocedure, het eventuele verschil wordt (terug)betaald.
2.15.
De Staatsloterij betoogt dat niet valt in te zien welk belang de Stichting destijds zou hebben gehad bij het overdragen van de vordering aan Loterijverlies, zonder dat daar een duidelijke tegenprestatie tegenover staat. Het bevreemdt de Staatsloterij dat de Stichting, nadat de vordering zou zijn gecedeerd aan Loterijverlies, begin 2016 zelf aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten en een kort geding procedure heeft geëntameerd om een voorschot te verkrijgen. De Staatsloterij wijst erop dat eerst twee jaar nadat de akte van cessie zou zijn ondertekend en nadat het aan [X] gelieerde bestuur van de Stichting is geschorst – en dus nadat [X] de controle over de Stichting verloor – (op 5 april 2017) mededeling van de (in de akte van 10 maart 2015 neergelegde) cessie is gedaan aan de advocaat van de Staatsloterij. Volgens de Staatsloterij past deze gang van zaken in een bestendige gedragslijn van [X] en het aan hem gelieerde Loterijverlies, die inhoudt dat Loterijverlies handelingen verricht die in strijd zijn met de doelstellingen van de Stichting, terwijl tegelijkertijd serieuze vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de integriteit en de kwaliteit van het bestuur van de Stichting en Loterijverlies, dat wil zeggen [X]. De Staatsloterij houdt het er daarom voor dat de akte van cessie niet authentiek, want geantedateerd, is. Het heeft er volgens de Staatsloterij alle schijn van dat Loterijverlies door het antedateren van de akte heeft geprobeerd het ontslag van het bestuur van de Stichting te omzeilen.
2.16.
Het onder 2.14 en 2.15 bedoelde betoog van de Staatsloterij richt zich op de akte van 10 maart 2015. Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – gaat dit betoog niet op voor de akte van 6 april 2016, die op 23 mei 2016 door de Belastingdienst is geregistreerd. Deze akte dateert van na de door de Staatsloterij genoemde aanspraak van de Stichting begin 2016 op de thans gevorderde buitengerechtelijke kosten.
2.17.
De Staatsloterij wijst verder erop dat [X] wordt verdacht van valsheid in geschrifte, hetgeen haar twijfels over de authenticiteit van de aktes versterkt. Deze verdenking is echter op zichzelf onvoldoende grond om te kunnen aannemen dat de akte van 6 april 2016 niet authentiek is.
2.18.
Ten aanzien van de akte van 6 april 2016 zijn verder geen concrete en specifieke feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat deze akte niet authentiek is. Aangenomen moet daarom worden deze akte authentiek is. Onbesproken kan blijven of de op 28 november 2017 door de Belastingdienst geregistreerde akte van 10 maart 2015 al dan niet authentiek is. Het navolgende gaat alleen over de akte van 6 april 2016, die op 23 mei 2016 is geregistreerd. Deze akte van 6 april 2016 wordt hierna verder aangeduid als ‘de akte’.
Rechtsgeldige overdracht?
2.19.
De Staatsloterij stelt dat in de geregistreerde cessie-akte geen rechtsgeldige overdracht van de vordering is neergelegd, omdat de vordering onvoldoende bepaald is, een geldige titel voor overdracht ontbreekt en de Stichting niet beschikkingsbevoegd was.
Voldoende bepaaldheid overdragen vordering?
2.20.
De vordering dient ten tijde van de levering in voldoende mate door de tot levering bestemde akte te worden bepaald. Voldoende is dat de akte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vordering(en) het gaat. Niet vereist is dat de vordering in de akte zelf moet worden gespecificeerd door vermelding van bijzonderheden, zoals bijvoorbeeld het bedrag van de vordering en de naam van de debiteur. [2] Voor de bepaling van de inhoud van een akte is niet slechts de inhoud van de akte zelf van belang; het komt aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. [3]
2.21.
De akte spreekt over het overdragen van een vordering vrij van recht aan Loterijverlies (vijfde gedachtestreepje) en bepaalt dat cedent zich jegens Loterijverlies sterk maakt voor het (vrije en onbekommerde) bestaan van de vordering (tweede gedachtestreepje). Gelezen in samenhang met de rest van de akte, heeft de omschrijving van de vordering bij het vierde gedachtestreepje, waarbij zonder nadere aanduiding wordt gesproken over
“betaalde nog te betalen”,onmiskenbaar betrekking op de in de aanhef aangeduide, door Loterijverlies voor de Stichting voldane kosten van onder meer rechtsbijstand en in het kader van de in de eerste volzin van de hoofdzin genoemde collectieve actie, die bij het eerste gedachtestreepje is aangeduid als 305a actie (een collectieve actie in de zin van artikel 3.305a BW). Voldoende duidelijk is dat hiermee (ook) wordt gedoeld op een door de Stichting in een collectieve actie verkregen of te verkrijgen vordering ter zake van buitengerechtelijke kosten, zoals de door de Stichting in de hoofdzaak verkregen veroordeling in de collectieve actie tegen de Staatsloterij. Gelezen in samenhang met de rest van de akte kan de hoofdtekst in redelijkheid niet anders worden verstaan dan dat daarin is bepaald dat de Stichting door haar in (een) collectieve procedure(s) verkregen vordering(en) ter zake van onder meer buitengerechtelijke kosten – die Loterijverlies voor de Stichting heeft voldaan – cedeert aan Loterijverlies.
2.22.
De Staatsloterij voert met juistheid aan dat Loterijverlies zich bewust moet zijn geweest van het onderscheid tussen vorderingen en kosten. Dat staat echter niet eraan in de weg dat in de akte de vordering van de Stichting, bestaande uit door Loterijverlies gedragen kosten, is overgedragen aan Loterijverlies. Dat geldt ook voor het door de Staatsloterij genoemd ontbreken van een verwijzing naar de Staatsloterij als gestelde debiteur van de vordering. Zoals hiervoor is overwogen, is een dergelijke specificatie van de vordering in de akte zelf niet vereist. Het gaat erom dat de akte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vordering(en) het gaat. Zoals hiervoor is overwogen, kan dat worden vastgesteld. Dat een en ander wellicht duidelijker verwoord had kunnen worden, neemt niet weg dat aan het bepaaldheidsvereiste is voldaan.
Levering krachtens geldige titel
2.23.
De Staatsloterij stelt dat de rechtsgrond van de overdracht van de vordering van de Stichting aan Loterijverlies niet in de dagvaarding in de hoofdzaak wordt genoemd en evenmin volgt uit de cessie-akte. Bij gebrek aan wetenschap betwist de Staatsloterij daarom dat is voldaan aan het vereiste van levering krachtens geldige titel.
2.24.
Niet ter discussie staat dat Loterijverlies, die vanwege haar rechtsvorm (een B.V.) geen collectieve actie kon entameren, fungeerde als ‘de portemonnee’ van de Stichting, die enkel en alleen is opgericht met als doel de collectieve actie in de hoofdprocedure te voeren. De geldstromen liepen via Loterijverlies. Niet in geschil is dat Loterijverlies feitelijk de buitengerechtelijke kosten heeft gedragen voor de Stichting. Zonder andersluidende afspraak – die gesteld noch gebleken is – volgt uit deze feiten en omstandigheden dat de Stichting de door haar uit hoofde van de veroordeling in de hoofdzaak te ontvangen vergoeding van de buitengerechtelijke kosten dient terug te betalen aan Loterijverlies. Daarin is een geldige titel voor de cessie van de vordering van de Stichting aan Loterijverlies gelegen.
Stichting beschikkingsbevoegd?
2.25.
Onder verwijzing naar artikel 3 van de overeenkomsten die Loterijverlies en de Stichting in november 2014 en februari 2015 hebben gesloten met EEL, betoogt de Staatsloterij dat de Stichting op 10 maart 2015 niet langer bevoegd was tot overdracht van vordering. In deze overeenkomsten is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“3. Party 1[in de overeenkomst gedefinieerd als de Stichting en Loterijverlies, toevoeging rechtbank],
represents the 109.618 participants of the Collective Law Suit (the Law Suit) and hereby formally assigns all rights and responsibilities to Party 2[EEL, toevoeging rechtbank]
in respect of the Law suit relating to the interests owned by the participants.
4. The Parties convened in August 2014 at the Isle of Man offices of Party 2 and agreed that Party 2 would assume responsibility for ensuring that all the 109.618 participants receive their rightful portion of the claim should the Law Suit be successful.
5. Party 2 will accept the role at a cost of € 15 (Fifteen Euros) per participant. It is calculated the total charge for undertaking this role will be € 1.644,270 (one million six hundred and forty four thousand two hundred and seventy Euros) excluding VAT.”
2.26.
Met de Staatsloterij is de rechtbank van oordeel dat niet geheel duidelijk is hoe deze bepaling moet worden begrepen. Zij volgt de Staatsloterij echter niet in haar betoog dat het erop lijkt dat Loterijverlies en de Stichting hun eventuele aanspraken jegens de Staatsloterij – waaronder de aanspraken met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten – aan EEL hebben overgedragen. Artikel 4 en 5 duiden op het verstrekken van een door EEL aanvaarde opdracht (EEL
will accept the role). Gelezen in samenhang met deze bepalingen, voorziet artikel 3 veeleer in het verschaffen van een volmacht. Een verdere contra-indicatie is gelegen in de omstandigheid dat de vordering in de hoofdzaak mede bestaat uit door EEL gefactureerde werkzaamheden ten behoeve van de collectieve actie (post d). De door de Staatsloterij gestelde overgang van alle rechten en plichten van Loterijverlies en de Stichting op EEL is hiermee niet te rijmen.
Slotsom geldigheid cessie
2.27.
De slotsom luidt dat een rechtsgeldige cessie heeft plaatsgehad van de vordering van de Stichting in de hoofdzaak ter zake van de in een schadestaatprocedure te begroten buitengerechtelijke kosten. De incidentele vordering dient daarom te worden afgewezen. De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak.
Misbruik van bevoegdheid?
2.28.
De Staatsloterij stelt subsidiair dat het beroep op de cessie door Loterijverlies misbruik van bevoegdheid inhoudt in de zin van de artikelen 3:13 en 3:15 BW, omdat deze procedure met geen ander doel aanhangig is gemaakt dan om te ontkomen aan de consequenties van eerdere rechterlijke uitspraken – waarmee de Staatsloterij doelt op de beschikking van de rechtbank Noord Nederland van 30 juni 2016, [4] het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 31 januari 2017 [5] en de beschikking van de rechtbank Noord Holland van 8 juni 2017 [6] en het daartegen ingestelde hoger beroep, waarin het gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2019 arrest heeft gewezen. [7] Als gevolg van deze uitspraken heeft [X] – althans de aan hem gelieerde vennootschappen – niet langer de controle over de Stichting. Volgens de Staatsloterij wordt de met deze uitspraken bereikte situatie – waarin nieuwe bestuurders zijn benoemd voor de Stichting – doorbroken en ondermijnd indien het Loterijverlies wordt toegestaan om de buitengerechtelijke kosten te incasseren. Dergelijk gedrag behoort niet gehonoreerd te worden, aldus de Staatsloterij, die verder wijst op het vonnis van deze rechtbank van 13 december 2017 [8] in een andere procedure tussen Loterijverlies en de Staatsloterij.
2.29.
Het door de Staatsloterij gestelde misbruik van bevoegdheid kan worden aangenomen indien een processuele bevoegdheid – in dit geval het gebruikmakend van de cessie instellen van de vordering in de hoofdzaak – wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor deze is verleend en met de vordering duidelijk geen legitiem doel wordt gediend. Het ongeoorloofd doel van het instellen van de vordering moet doorslaggevend zijn.
2.30.
Nu de rechtbank geoordeeld heeft dat sprake is geweest van een rechtsgeldige overdracht van de vordering, staat vast dat Loterijverlies bevoegd was deze te incasseren. Met het instellen van de vordering in de hoofdzaak heeft Loterijverlies een processuele bevoegdheid uitgeoefend, die zij uit hoofde van de cessie heeft. Deze processuele bevoegdheid is niet uitgeoefend voor een ander doel dan waarvoor hij is verleend.
2.31.
In het vonnis van deze rechtbank van 13 december 2017 in een andere procedure tussen Loterijverlies en de Staatsloterij, [9] waarnaar de Staatsloterij verwijst, is geoordeeld dat Loterijverlies om oneigenlijke motieven een collectieve actie heeft ingesteld tegen Staatsloterij en dat de belangen van de personen voor wie Loterijverlies zegt op te komen, bij haar onvoldoende zijn gewaarborgd. Verder oordeelde de rechtbank dat – voor zover Loterijverlies stelt op grond van de door haar bedoelde privatieve lastgevingen verplicht te zijn om deelnemers aan het Loterijverlies-initiatief in deze procedure of anderszins te vertegenwoordigen – uit de bewoordingen van de door Loterijverlies gestelde privatieve last niet volgt dat zij verplicht is een procedure te beginnen.
2.32.
In de onderhavige zaak is echter sprake een andere situatie, te weten van een geldige cessie door de Stichting, de partij die de hoofdprocedure heeft gevoerd, ter incassering van de in de hoofdprocedure toegewezen vordering. Daarmee gaat het beroep van de Staatsloterij op het vonnis van deze rechtbank van 13 december 2017 in een andere procedure tussen Loterijverlies en de Staatsloterij, niet op.
2.33.
Het verder gevoerde betoog van de Staatsloterij komt erop neer dat voorkomen moet worden dat Loterijverlies, als een aan [X] gelieerde rechtspersoon, de bevoegdheden uit hoofde van de cessie uitoefent. Dat is echter geen grond om misbruik van recht aan te kunnen nemen. Daar komt bij dat, zoals ook in de door de Staatsloterij aangehaalde procedures is geoordeeld, het aan (het bestuur van) de Stichting is erop toe te zien dat financiële transacties plaatsvinden in het kader van de behartiging van de belangen van de deelnemers en waar dat mogelijk niet het geval is dat te signaleren en in te grijpen.
Opschorting eventuele betalingsverplichting?
2.34.
De Staatsloterij heeft haar eventuele betalingsverplichting opgeschort. Zij stelt
daartoe dat het minst genomen onduidelijk is aan wie zij eventueel bevrijdend kan betalen.
2.35.
Nu de cessie geldig is bevonden en Loterijverlies bevoegd is om deze incassovordering in te stellen, is geen sprake (meer) van de door de Staatsloterij gestelde onduidelijkheid, die dus geen grond kan vormen voor uitoefening van het door de Staatsloterij ingeroepen opschortingsrecht.
Appelverlof
2.36.
De Staatsloterij verzoekt om appelverlof te verlenen indien de incidentele
vordering wordt afgewezen. Zij stelt daarbij zwaarwegend belang te hebben, gelet op (i) het
grote beloop van de tegen haar ingestelde vordering en (ii) het risico dat zij in rechte door
twee partijen zou kunnen worden aangesproken voor betaling van dezelfde kosten. Volgens
de Staatsloterij komt tussentijds appel ook de proceseconomie ten goede, omdat het verre
van efficiënt zou zijn als eerst de inhoudelijke kant van de zaak moet worden
uitgeprocedeerd, voordat de finale beslechting van het eenvoudigere debat over het beroep
op de cessie in een eventueel hoger beroep kan worden getoetst.
2.37.
Dit verzoek strekt ertoe een uitzondering te maken op de in artikel 337 lid 2 Rv
neergelegde hoofdregel dat hoger beroep van tussenvonnissen slechts is toegestaan tegelijk
met het hoger beroep tegen het eindvonnis. Uit de wetsgeschiedenis van deze bepaling kan
worden afgeleid dat het de bedoeling is om bij het toestaan van tussentijds beroep een grote
mate van terughoudendheid te betrachten en dat de beslissing daartoe afhankelijk is van de
vraag of in het voorliggende geval sprake is van bijzondere omstandigheden die afwijking
van de in artikel 337 lid 2 Rv neergelegde hoofdregel doelmatiger maken. Bijzondere
omstandigheden die afwijking van deze hoofdregel kunnen rechtvaardigen zijn bijvoorbeeld
de omstandigheid dat is beslist op een controversiële rechtsvraag, hetgeen doorwerkt in de
verdere behandeling van de zaak, dat een andere beslissing tot een aanzienlijke bekorting
van de procedure zou hebben geleid, dat een kostbaar onderzoek is gelast waarvan het nu is
betwist of dat de behandeling van samenhangende zaken anders uiteen dreigt te lopen. De
door de Staatsloterij genoemde omstandigheden zijn geen bijzondere omstandigheden in de
hiervoor bedoelde zin, die afwijking van de hoofdregel rechtvaardigen. Het verzoek wordt
daarom afgewezen.
De hoofdzaak
2.38.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindvonnis in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
3.3.
verwijst de zaak naar de rol van 6 november 2019 voor conclusie van antwoord;
3.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L Alwin, mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt en mr. I.C. Kranenburg en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2019.

Voetnoten

1.Zie gerechtshof Den Haag 28 mei 2013, ECLI:NL:2013:GHDHA:2013:CA0587 en HR 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:178.
2.Verg. bv. HR 14 oktober 1994, NJ 1995/447 (Spaarbank Rivierenland/Gispen q.q.), HR 16 juni 1995, NJ 1996/508 (Ontvanger/Rabobank IJmuiden); HR 19 september 1997.
3.Verg. HR 16 mei 2003, NJ 2004/183; AA 2003, p. 848 (De Liser de Morsain/Rabobank).