In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 september 2019 uitspraak gedaan in de zaken NL19.19983 en NL19.19985, waarbij de opvolgende asielaanvragen van eisers zijn afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de zesmaandentermijn voor het indienen van contra-expertise, zoals bedoeld in Werkinstructie 2010/10, was verstreken. Eisers, afkomstig uit Tanzania, hadden eerder asielaanvragen ingediend die waren afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de opvolgende aanvragen geen nieuwe elementen of bevindingen bevatten die relevant waren voor de beoordeling. De eisers hadden de mogelijkheid om een contra-expertise te laten uitvoeren, maar hadden deze termijn niet tijdig benut. De rechtbank benadrukte dat het op de weg van de eisers ligt om de authenticiteit van de documenten aan te tonen die zij ter onderbouwing van hun aanvragen hebben ingediend. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet onzorgvuldig had gehandeld door geen verlenging van de termijn voor contra-expertise te bieden, aangezien eisers tijdig waren geïnformeerd over de procedure en de gevolgen daarvan. De beroepen van eisers werden ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt op 19 september 2019, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.