ECLI:NL:RBDHA:2019:11331

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2019
Publicatiedatum
28 oktober 2019
Zaaknummer
NL19.19983 en NL19.19985
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvragen wegens kennelijke ongegrondheid en overschrijding van de termijn voor contra-expertise

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 september 2019 uitspraak gedaan in de zaken NL19.19983 en NL19.19985, waarbij de opvolgende asielaanvragen van eisers zijn afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de zesmaandentermijn voor het indienen van contra-expertise, zoals bedoeld in Werkinstructie 2010/10, was verstreken. Eisers, afkomstig uit Tanzania, hadden eerder asielaanvragen ingediend die waren afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de opvolgende aanvragen geen nieuwe elementen of bevindingen bevatten die relevant waren voor de beoordeling. De eisers hadden de mogelijkheid om een contra-expertise te laten uitvoeren, maar hadden deze termijn niet tijdig benut. De rechtbank benadrukte dat het op de weg van de eisers ligt om de authenticiteit van de documenten aan te tonen die zij ter onderbouwing van hun aanvragen hebben ingediend. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet onzorgvuldig had gehandeld door geen verlenging van de termijn voor contra-expertise te bieden, aangezien eisers tijdig waren geïnformeerd over de procedure en de gevolgen daarvan. De beroepen van eisers werden ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt op 19 september 2019, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.19983 en NL19.19985

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2019 in de zaken tussen

[eiser] , eiser,

[eiseres], eiseres,
samen te noemen: eisers,
en hun minderjarige kinderen
[naam minderjarige 1], geboren op [geboortedatum minderjarige 1] en
[naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum minderjarige 2] ,
(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 19 augustus 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard en tegen eisers een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaren.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaken NL19.19984 en NL19.19986, plaatsgevonden op 12 september 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eiseres is niet in persoon verschenen. Als tolk is verschenen [naam tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum eiser] . Eiseres is geboren op [geboortedatum eiseres] . Eisers en hun minderjarige kinderen hebben de Tanzaniaanse nationaliteit. Zij hebben eerder, op 7 december 2017, asielaanvragen ingediend die door verweerder bij afzonderlijke in rechte vaststaande besluiten van 7 maart 2018 zijn afgewezen.
2. Op 26 april 2018 hebben eisers opvolgende asielaanvragen ingediend, eiseres mede namens hun minderjarige kinderen. Verweerder heeft de opvolgende asielaanvragen niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van opvolgende aanvragen waaraan eisers geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag hebben gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvragen. Verweerder heeft dit gedaan onder verwijzing naar voormelde besluiten van 7 maart 2018 met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3. Als er geen relevante wijziging van het recht is, toetst de rechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of verweerder de aanvraag niet ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1759. Nieuwe elementen of bevindingen zijn feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en dus moesten worden aangevoerd. Daaronder vallen ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van dat eerdere besluit konden en dus moesten worden overgelegd.
4. Eisers hebben (voor zover in beroep aan de orde gesteld) de volgende stukken aangevoerd om te onderbouwen dat zich nieuwe elementen of bevindingen voordoen:
  • een arrestatiebevel van 6 maart 2018;
  • een gewaarmerkte kopie van het arrestatiebevel;
  • een brief van de Chademapartij van 10 april 2018, met Nederlandse vertaling.
5. Uit de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 22 juni 2018 blijkt dat Bureau Documenten over de echtheid, opmaak en afgifte van elk van de hiervoor vermelde documenten heeft geconcludeerd dat, gelet op het ontbreken van voldoende en betrouwbare vergelijkings- en referentiemateriaal, geen uitspraak wordt gedaan over de echtheid, opmaak en afgifte van het document. Over de inhoud van elk document concludeert Bureau Documenten in de verklaring van onderzoek dat niet kan worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is.
6. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling zich geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden voordoen, indien de authenticiteit van de stukken waarmee de desbetreffende vreemdeling de door hem gestelde nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden wil aantonen niet is vastgesteld. Het ligt op de weg van een vreemdeling de authenticiteit van het aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag gelegde document aan te tonen. Verweerder kan een vreemdeling daarbij tegemoet komen door zelf de authenticiteit van de documenten te laten beoordelen, maar dit doet niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 2 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3804).
7. In dit geval is verweerder aan eisers tegemoetgekomen in de op hen rustende bewijslast door de overgelegde stukken voor te leggen aan Bureau Documenten. Uit de hiervoor vermelde verklaring van onderzoek blijkt dat Bureau Documenten de authenticiteit van die stukken niet heeft kunnen vaststellen. Die omstandigheid dient voor rekening en risico van eisers te blijven, omdat op hen de bewijslast rust om de echtheid van de documenten aan te tonen en zij zelf het moment hebben gekozen voor het indienen van de opvolgende asielaanvragen.
8. Eisers voeren – zakelijk weergegeven – als beroepsgrond aan dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door eenzijdig bij brief van 12 juli 2019 de voorwaarden voor de contra-expertise te wijzigen en geen nadere termijn te stellen voor het laten verrichten van een contra-expertise door een andere expert. Hierdoor hebben zij geen mogelijkheid meer om een contra-expertise te laten verrichten.
8.1.
Voor de wijze van opstarten van documentonderzoek en de vraag of, en zo ja: binnen welke termijn, een vreemdeling een contra-expertise kan laten verrichten, hanteert verweerder Werkinstructie 2010/10 (WI 2010/10). Paragraaf 5.3 van WI 2010/10 vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende.
De betrokken vreemdeling kan op de resultaten van een documentonderzoek binnen een maximale termijn van zes maanden een contra-expertise laten uitvoeren door een zelfgekozen onafhankelijke deskundige. De vreemdeling dient op deze mogelijkheid te worden gewezen wanneer hij wordt ingelicht over de beslissing van de IND om een documentonderzoek op te starten, waarbij tevens de geldende termijnen bekend moeten worden gemaakt.
De vreemdeling krijgt tot maximaal zes maanden na verzending van het voornemen de tijd om de onderzoeksresultaten van een contra-expertise in te brengen mits binnen twee weken na verzending van het voornemen schriftelijk is aangetoond door de vreemdeling dat een contra-expertise zal worden uitgevoerd (bijvoorbeeld een brief van de gemachtigde aan een onderzoeksbureau of expert, waarin wordt verzocht om een contra-expertise). Wanneer de vreemdeling of zijn gemachtigde na ontvangst van het voornemen aanvoert meer tijd nodig te hebben teneinde aan te tonen dat een contra-expertise uitgevoerd gaat worden, geldt als uitgangspunt dat geen uitstel wordt verleend en dat op de zaak beslist dient te worden. Immers, de vreemdeling is tijdig geïnformeerd over het documentonderzoek en de mogelijke consequenties ervan.
De contra-expertise dient binnen een maximale termijn van zes maanden te worden afgerond. Indien na zes maanden de resultaten van de contra-expertise niet door de IND zijn ontvangen, dient te worden beslist. Indien de resultaten van een contraexpertise alsnog hangende beroep worden ingebracht, zal de Procesvertegenwoordiging van de IND in beginsel deze resultaten alsnog bij de beoordeling van het beroep betrekken, dit in het licht van de wens van de bewindspersoon voor vreemdelingenzaken om zoveel als mogelijk opvolgende aanvragen te voorkomen.
8.2.
Bij brief 26 oktober 2018 heeft verweerder de asielaanvragen naar de verlengde asielprocedure gezonden, omdat eisers in de zienswijze van 25 oktober 2018 hadden aangevoerd dat zij een contra-expertise willen laten verrichten. Verweerder heeft eisers bij voormelde brief meegedeeld dat zij maximaal zes maanden na verzending van het voornemen de onderzoeksresultaten van een contra-expertise kunnen inbrengen, maar alleen als binnen twee weken na de verzending van het voornemen door eisers is aangetoond dat een contra-expertise zal worden verricht. Verweerder heeft de termijn van twee weken (die liep tot 7 november 2018) verlengd tot 23 november 2018. Bij brief van 22 november 2018 heeft eisers gemachtigde aan verweerder een offerte overgelegd van Makano International waarbij zij heeft aangegeven dat eisers aan de hand daarvan het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) zullen verzoeken de kosten van de contra-expertise te vergoeden.
Het COa heeft het verzoek van eisers tot vergoeding van de kosten van de contra-expertise bij besluit van 29 januari 2019 afgewezen. Als reden daarvoor vermeldt het COa dat niet blijkt dat de experts van Makano International over de benodigde expertise en vaardigheden beschikken en evenmin is aangetoond dat Makano International over betrouwbaar bronnenmateriaal beschikt. Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld dat thans nog bij deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, in behandeling is.
Bij brief van 19 juni 2019 heeft verweerder aan de gemachtigde van eisers meegedeeld sinds 22 november 2018 niets meer van haar te hebben vernomen en haar gevraagd wanneer het rapport van de contra-expertise kan worden verwacht. In reactie hierop heeft de gemachtigde van eisers bij brief van 10 juli 2019 aan verweerder te kennen gegeven alvast te willen weten in hoeverre verweerder Makano International als expert accepteert. Verweerder heeft hierop bij brief van 12 juli 2019 geantwoord geen documenten (meer) naar Makano International te sturen, omdat Makano International in een uitspraak van 18 oktober 2018 ter discussie is komen te staan en documenten voor het uitvoeren van onderzoek die door verweerder aan Makkono International zijn verstrekt niet retourneert. Een gedeeltelijk geanonimiseerd afschrift van deze uitspraak is door verweerder toegevoegd aan de digitale dossiers.
In de aanvullende zienswijze van 15 augustus 2019 hebben eisers verweerder verzocht om in de gelegenheid te worden gesteld een contra-expertise te laten verrichten door een andere expert. Daartoe stellen eisers dat verweerder ‘eenzijdig een standpunt wijzigt’ en zij in bewijsnood verkeren nu Makano International door verweerder niet langer als expert wordt geaccepteerd. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen hiertoe geen aanleiding te zien, gelet op de reeds aan eisers geboden gelegenheid om een contra-expertise te laten verrichten. Verweerder heeft verder aangevoerd eisers niet te volgen in hun stelling dat hij eenzijdig een standpunt wijzigt.
8.3.
Bij brief van 12 juli 2019 heeft verweerder enkel antwoord gegeven op de vraag van de gemachtigde van eisers in hoeverre verweerder Makano International als deskundige aanmerkt. Uit de omstandigheid dat de strekking van verweerders antwoord op die vraag negatief is, volgt niet dat verweerder, zoals eisers stellen, de voorwaarden voor het laten verrichten van contra-expertise eenzijdig heeft gewijzigd. Daarbij is van belang dat eisers vrij zijn in de keuze van een expert en het kiezen van het moment om bij verweerder te informeren naar diens opvatting over de deskundigheid van de door hen in te schakelen expert, zoals zij bij voormelde brief van 22 november 2018 hadden kunnen doen of naar aanleiding het negatieve besluit van het COa. Dat eisers dit pas op 10 juli 2019 hebben gedaan, dient daarom voor hun rekening en risico te blijven.
Verder acht de rechtbank van belang dat de maximale termijn van zes maanden voor het indienen van een contra-expertise al was verstreken, nu het voornemen op 24 oktober 2018 is verzonden en eisers de onderzoeksresultaten van de contra-expertise zes maanden na verzending van het voornemen (dus uiterlijk op 24 april 2019) hadden kunnen inbrengen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers, gevraagd naar een reactie op dit tijdpad, verklaard dat dit op zich juist is, maar dat het rapport van een contra-expertise doorgaans ook nog in beroep kan worden overgelegd en dat de behandeling van asielprocedures in beroep veelal maandenlang duurt. De rechtbank overweegt dat verweerder de maximale termijn van zes maanden (onverplicht) bijna twee maanden langer heeft laten doorlopen door pas op 19 juni 2019 bij eisers te informeren naar de stand van zaken van de door hen aangekondigde contra-expertise en te vragen wanneer het rapport daarvan kan worden verwacht. Sindsdien zijn tot het instellen van de onderhavige beroepen op 26 augustus 2019 wederom twee maanden verstreken zonder dat eisers een rapport van een contra-expertise hebben ingebracht.
Eisers hebben de gelegenheid gehad om in de bestuurlijke fase een contra-expertise te laten verrichten en daarvan een rapport over te leggen. Voor het oordeel dat verweerder gelet op zijn brief van 12 juli 2019 in redelijkheid was gehouden eisers een nadere termijn te gunnen voor het laten verrichten van een contra-expertise en onzorgvuldig heeft gehandeld door dat niet te doen, bestaat geen grond, gelet op wat hiervoor is overwogen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
9. Gelet op het voorgaande stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. Evenmin zijn er bijzondere, op de individuele zaken betrekking hebbende feiten en omstandigheden aangevoerd als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw (de zogenaamde Bahaddar-exceptie) die maken dat de rechtbank de bestreden besluiten desondanks moet toetsen als ware het afwijzingen van eerste aanvragen. De enkele stelling van eisers dat zij bij terugkeer naar Tanzania vrezen voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden kan niet als zodanig worden aangemerkt. Dat geldt ook voor de herhaling in beroep van wat eisers bij zienswijze al hebben aangevoerd. Voor zover eisers in beroep niet hebben geconcretiseerd op welke punten de motivering van de bestreden besluiten ontoereikend is, kan de enkele herhaling van de zienswijze in beroep niet tot vernietiging daarvan leiden (uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2169).
10. Eisers hebben ter zitting verzocht de behandeling van de beroepen aan te houden, in afwachting van de uitkomst van het beroep tegen het besluit van het COa van 29 januari 2019. Die uitkomst achten zij namelijk van belang voor de behandeling van de onderhavige beroepen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten, maar ziet in de stukken en het ter zitting verhandelde geen aanleiding het onderzoek te heropenen, zoals ter zitting door eisers verzocht. Die uitkomst laat immers onverlet dat de maximale termijn waarbinnen eisers een rapport van een contra-expertise hadden kunnen indienen al is verstreken.
11. De opvolgende asielaanvragen zijn terecht niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen zijn ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. van der Sluis, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Gerde, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op 19 september 2019.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.