ECLI:NL:RBDHA:2019:11278

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2019
Publicatiedatum
25 oktober 2019
Zaaknummer
AWB 19/702
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies van duurzaam verblijfsrecht door langdurige afwezigheid uit Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil over het verlies van duurzaam verblijfsrecht van eiseres, een Britse nationaliteit houdende vrouw, die sinds 1993 in Nederland verbleef. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 30 december 2018 besloten haar verblijfsrecht te beëindigen, omdat eiseres meer dan twee achtereenvolgende jaren afwezig was uit Nederland. Eiseres had in de periode van 2009 tot 2018 in het Verenigd Koninkrijk gewoond en slechts sporadisch Nederland bezocht. De rechtbank oordeelde dat de afwezigheid van eiseres niet alleen feitelijk, maar ook kwalitatief moest worden beoordeeld, waarbij de integratiegedachte van de Verblijfsrichtlijn een belangrijke rol speelde. De rechtbank concludeerde dat eiseres haar duurzaam verblijfsrecht had verloren, omdat haar band met Nederland door haar langdurige verblijf in het VK was verzwakt. Eiseres had aangevoerd dat haar afwezigheid niet meer dan twee jaar had geduurd, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van het geval wezenlijk waren voor de beoordeling van de afwezigheid. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op de mogelijkheid voor eiseres om in hoger beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/702
[persoonsnummer]

uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 27 augustus 2019

in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] 1991, van Britse nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. J.B. Bierbach),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. L. Kersten).

Procesverloop

Bij besluit van 30 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het duurzaam verblijf als burger van de Unie bedoeld in artikel 8, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) van eiseres beëindigd. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 29 januari 2019 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 29 januari 2019 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2019. Eiseres en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Bij beslissing van 18 maart 2019 heeft de rechterbank het onderzoek heropend en de zaak voor verdere behandeling naar de meervoudige kamer verwezen.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1
Eiseres is met ingang van 1 juni 1993 in het bezit gesteld van een verblijfsdocument als burger van de Unie in het kader van gezinshereniging bij haar in Nederland verblijvende ouders. Met ingang van 26 oktober 2010 is eiseres in het bezit gesteld van een verblijfsdocument “duurzaam verblijf burger van de Unie”. Op 16 augustus 2016 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot vernieuwing van haar verblijfsdocument ingewilligd.
1.2
In september 2009 is eiseres teruggekeerd naar het Verenigd Koninkrijk (VK). Tussen 30 september 2009 en 15 februari 2018 heeft eiseres in het VK gestudeerd en per 1 oktober 2018 is zij werkzaam bij [bedrijf] Eiseres heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij in de periode van december 2013 tot en met augustus 2016 meerdere keren Nederland heeft bezocht, in duur variërend van een paar dagen tot twee weken.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft in het primaire besluit het verblijfsrecht “duurzaam verblijf als burger van de Unie” beëindigd. Verweerder heeft dit standpunt in het bestreden besluit gehandhaafd. Verweerder heeft hiertoe van belang geacht dat uit de Basisregistratie Personen is gebleken dat eiseres sinds 3 januari 2014 is vertrokken uit Nederland en zich sindsdien elders heeft gevestigd. Eiseres heeft voorts erkend dat zij haar hoofdverblijf langer dan twee jaar geleden heeft verplaatst naar het VK. Verder wordt onder het begrip ‘afwezigheid’ in de zin van artikel 8.18, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) verstaan de verplaatsing van het centrum van haar belangen. Volgens verweerder is het zwaartepunt van het bestaan van eiseres sinds 2009 naar het VK verplaatst. Dat duidt op een reëel verblijf aldaar en afwezigheid uit Nederland. Verweerder verwijst verder naar artikel 16, derde lid, van de Verblijfsrichtlijn [1] waarin wordt vermeld welke tijdelijke afwezigheden zijn toegestaan zonder dat het ononderbroken karakter van het verblijf wordt beïnvloed. De afwezigheid uit Nederland van eiseres gedurende tien jaar en het aannemen van een baan in het VK duidt op de intentie om het centrum van haar belangen naar het VK te verplaatsen en niet langer in Nederland te verblijven. Verweerder heeft een belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat het algemeen belang om het verblijfsrecht te beëindigen prevaleert boven het individuele belang van eiseres om het duurzaam verblijfsrecht voor verblijf in Nederland te behouden omdat eiseres slechts voor familiebezoeken aan haar ouders zich naar Nederland wenst te begeven. Dat eiseres mogelijk in de toekomst in Nederland zou willen werken, doet hier niet aan af, aldus verweerder in het bestreden besluit.
Standpunt eiseres
3. Eiseres voert aan dat zij haar duurzaam verblijf niet heeft verloren, omdat zij niet twee achtereenvolgende jaren afwezig is geweest zoals staat in artikel 16, vierde lid, van de Verblijfsrichtlijn en artikel 8.18, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb. Het begrip ‘afwezigheid’ betekent volgens eiseres slechts een fysieke afwezigheid van het grondgebied van de gastlidstaat. Eiseres heeft erkend dat zij sinds september 2009 in het VK woont en haar hoofdverblijf verplaatst heeft van Nederland naar het VK, maar dat zij regelmatig haar familie en vrienden in Nederland heeft bezocht. Met deze bezoeken heeft zij haar afwezigheid uit Nederland telkens onderbroken, zodat niet kan worden gezegd dat zij twee achtereenvolgende jaren afwezig is geweest. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft eiseres onder andere verwezen naar pagina 199-200 van “The EU Citizenship Directive, A Commentary”. [2] Hieruit blijkt volgens eiseres dat slechts één dag aanwezigheid op het grondgebied van de gastlidstaat al voldoende is om de ‘klok terug te zetten’ voor de berekening van twee jaar afwezigheid die tot verlies van duurzaam verblijf leidt. Eiseres verzoekt verder prejudiciële vragen te stellen over de vraag wat met afwezigheid voor meer dan twee achtereenvolgende jaren wordt bedoeld.
Juridisch kader
4. Volgens artikel 16, vierde lid van de Verblijfsrichtlijn, kan wanneer het duurzame verblijfsrecht eenmaal is verkregen, het slechts worden verloren door een afwezigheid van meer dan twee achtereenvolgende jaren uit het gastland. Dit artikel is geïmplementeerd in artikel 8.18, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb, waarin is opgenomen dat duurzaam verblijfsrecht slechts kan worden beëindigd bij afwezigheid van meer dan twee achtereenvolgende jaren uit Nederland.
Beoordeling rechtbank
5.1
In geschil is de vraag of eiseres meer dan twee achtereenvolgende jaren uit Nederland afwezig is geweest. Voor beantwoording van deze vraag acht de rechtbank de arresten Dias van 21 juli 2011 [3] en Lassal van 7 oktober 2010 [4] van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van belang voor de uitleg van het begrip afwezigheid. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan het begrip afwezigheid, zoals bedoeld in artikel 16, derde lid, van de Verblijfsrichtlijn, een andere invulling te geven dan aan het gelijkluidende begrip in het vierde lid. De tekst van het artikel geeft daartoe immers geen aanleiding en de jurisprudentie van het Hof noopt daartoe evenmin. In de arresten Dias en Lassal heeft het Hof een uitleg van dit begrip afwezigheid gegeven. Hieruit volgt dat het begrip afwezigheid, gelet op de integratiegedachte die ten grondslag ligt aan artikel 16 van de Verblijfsrichtlijn, mede kwalitatief en niet alleen feitelijk moet worden uitgelegd. In rechtsoverwegingen 63 en 64 van het arrest Dias staat namelijk het volgende over het verkrijgen en verliezen van duurzaam verblijf:
“63. Hoewel artikel 16, lid 4, van [de Verblijfsrichtlijn] enkel verwijst naar de afwezigheden uit de gastlidstaat, wordt de integratie van de betrokkene in die lidstaat […] ook aangetast indien een burger, nadat hij een ononderbroken legaal verblijf van vijf jaar heeft gehad, vervolgens besluit om in die lidstaat te blijven zonder dat hij een verblijfsrecht heeft.
64. Dienaangaande moeten worden opgemerkt, zoals de advocaat-generaal heef gedaan in de punten 106 en 107 van haar conclusie,dat de aan artikel 16, lid 1, van de richtlijn ten grondslag liggende integratiegedachte niet alleen stoelt op territoriale en temporele aspecten, maar ook op kwalitatieve aspecten die betrekking hebben op de mate van integratie in het gastland.(onderstreping rechtbank)
5.2
Het Hof heeft in het arrest Lassal ten aanzien van het verlies van duurzaam verblijfsrecht als volgt overwogen:
“55. In dit verband zij eraan herinnerd dat artikel 16, lid 4, van [de Verblijfsrichtlijn] ziet op het verlies van het recht van duurzaam verblijf wegens afwezigheden van meer dan twee achtereenvolgende jaren uit de gastlidstaat.Volgens de voorstukken van [de Verblijfsrichtlijn] is een dergelijke maatregel gerechtvaardigd omdat na een dergelijke afwezigheid de band met de gastlidstaat losser is geworden […].
56. Artikel 16, lid 4, van [de Verblijfsrichtlijn] dient te worden toegepast ongeacht of de perioden van verblijf vóór of na 30 april 2006 zijn vervuld. Aangezien de vóór 30 april 2006 vervulde perioden van verblijf van vijf jaar in aanmerking moeten worden genomen voor de verkrijging van het in artikel 16, lid 1, van [de Verblijfsrichtlijn]bepaalde recht van duurzaam verblijf, zoals uit de in de punten 29 tot en met 40 van het onderhavige arrest verrichte analyse blijkt, moet lid 4 van dit artikel noodzakelijkerwijze worden toegepast op die perioden. Anders zouden de lidstaten immers verplicht zijn om op grond van artikel 16 van die richtlijn ook een recht van duurzaam verblijf toe te kennen in geval vanlange afwezigheden die de band tussen de betrokken persoon en de gastlidstaat aantasten.”(onderstrepingen rechtbank)
5.3
Toepassing van deze door het Hof gegeven uitleg leidt tot de conclusie dat, gelet op de omstandigheden van het geval zoals weergeven onder 1.2, verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres meer dan twee achtereenvolgende jaren uit Nederland afwezig is geweest. De rechtbank is namelijk van oordeel dat er meer dan twee achtereenvolgende jaren sprake is geweest van kwalitatieve afwezigheid, zoals bedoeld onder 5.1, en dat de band tussen eiseres en Nederland daardoor is aangetast. Hierbij is van belang dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres haar hoofdverblijf heeft verplaatst naar het VK en daar haar leven heeft opgebouwd door daar te gaan studeren en werken. Dat eiseres jaarlijks gedurende enkele dagen tot weken fysiek in Nederland is geweest en hier familie en vrienden heeft bezocht, staat er niet aan in de weg dat haar band met Nederland door haar verhuizing en vestiging in het VK in die mate losser is geworden, dat sprake is van afwezigheid in de zin van artikel 16, vierde lid, van de Verblijfsrichtlijn. Die bezoeken dragen immers onvoldoende bij aan (het onderhouden van) de mate van haar integratie in Nederland, zoals bedoeld in het arrest Dias. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat eiseres haar recht van duurzaam verblijf heeft verloren.
5.4
Gelet op de door het Hof in de arresten Dias en Lassal gegeven uitleg ziet de rechtbank geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, voorzitter, en mr. A.J. Dondorp en mr. A.E.J.M. Gielen, leden, in aanwezigheid van mr. F. Grundmeijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2019.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.
2.Guild, Peers & Tomkin, Oxford, 2014.
3.ECLI:EU:C:2011:498.
4.ECLI:EU:C:2010:592.