ECLI:NL:RBDHA:2019:1120

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2019
Publicatiedatum
11 februari 2019
Zaaknummer
AWB 18-7331 en 18-7332
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 in relatie tot uitzetting en gezondheidstoestand van de vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Amerikaanse nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), welke was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had onderzocht of de feitelijke uitzetting van eiseres zou leiden tot een reëel risico op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank baseerde haar oordeel op medische stukken die wezen op de psychische kwetsbaarheid van eiseres, waaronder een schizoaffectieve stoornis en bipolaire stoornis. De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat de zorg in de Verenigde Staten voor eiseres toegankelijk zou zijn, en dat de uitzetting ernstige gevolgen voor haar psychisch welzijn zou kunnen hebben. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens werd eiseres vrijgesteld van het betalen van griffierechten vanwege betalingsonmacht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 18/7331 (beroep)
AWB 18/7332 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 25 januari 2019 in de zaken tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Amerikaanse nationaliteit, eiseres en verzoekster, hierna te noemen: eiseres
(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. M. Demoed-Van Dongen).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 1 oktober 2018 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 2 oktober 2018 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2018. Eiseres is bijgestaan door haar gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig [naam] , tolk in de taal Engels. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen. De rechtbank/voorzieningenrechter (rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van de griffierechten
1. Eiseres heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van het griffierecht voor zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiseres heeft daartoe een verklaring omtrent inkomen en vermogen overgelegd. Gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 februari 2015 [1] , is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden gehonoreerd, zodat eiseres in beide procedures vrijgesteld is van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
Ten aanzien van het beroep
2. Verweerder heeft zich onder verwijzing naar het medisch advies van
Bureau Medische Advisering (BMA) van 19 april 2018 (BMA-advies) in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. Uit het BMA-advies blijkt dat eiseres bekend is met een schizoaffectieve stoornis, bipolaire type en hypothyreoïdie. Verder wordt in het BMA-advies vastgesteld dat er sprake is van een voorwaardelijke rechterlijke machtiging gezien het gevaar dat eiser zichzelf van het leven zal beroven of zichzelf ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen. Volgens BMA zal bij het uitblijven van de behandeling naar verwachting op korte termijn een medische noodsituatie ontstaan. Het BMA-advies vermeldt dat behandeling voor de medische klachten van eiseres in de Verenigde Staten aanwezig is. Verder acht het BMA eiseres in staat om te reizen als wordt voldaan aan de gestelde reisvoorwaarden, te weten medische reisbegeleiding door een psychiatrisch verpleegkundige en fysieke overdracht van eiseres op het vliegveld aan een psychiater/GGZ-instelling. Dit omdat eiseres naar verwachting niet op eigen initiatief hulp zal zoeken voor haar psychische problemen. Tot slot heeft verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het beroep van eiseres op het arrest Chavez-Vilchez [2] niet slaagt.
3. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen gronden heeft ingediend ten aanzien van het beroep op het arrest Chavez-Vilchez, waardoor dit onderdeel buiten bespreking zal blijven.
Artikel 64 van de Vw
4. Eiseres voert aan dat verweerder de voorwaardelijke rechterlijke machtiging niet heeft benoemd in het bestreden besluit waardoor sprake is van een gebrekkige motivering, aangezien de in de machtiging gestelde voorwaarden in de weg staan aan uitzetting van eiseres. Eiseres stelt verder dat zolang niet is voldaan aan de gestelde reisvoorwaarden sprake is van uitzettingsbeletselen zoals bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn [3] . Daarnaast voert eiseres aan dat de reisvoorwaarden niet volstaan en er sprake is van een gebrek aan garanties dat eiseres in de Verenigde Staten de benodigde zorg krijgt. Eiseres verwijst naar de brieven van haar voormalig behandelend psychiater van 3 augustus 2016 en 5 oktober 2016. Verder volgt uit deze brieven dat de uitzetting een zeer nadelig gevolg voor haar psychisch welbevinden zal hebben. Daarmee is onvoldoende rekening gehouden. In dit kader verwijst eiseres naar het arrest C.K. e.a. tegen Slovenië van het Hof van Justitie (HvJ). [4] Ook heeft verweerder ten onrechte nagelaten te onderzoeken of de zorg feitelijk voor haar toegankelijk is.
5.1
De rechtbank constateert dat zich in het dossier een voorwaardelijke rechterlijke machtiging bevindt geldig tot 12 maart 2016. In het verweerschrift heeft verweerder onder meer naar voren gebracht dat niet is gebleken dat er thans nog een geldige rechterlijke machtiging is. Nu echter in het BMA-advies van 19 april 2018 sprake is van een lopende rechterlijke machtiging zal de rechtbank ervan uitgaan dat ook thans een voorwaardelijke rechterlijke machtiging geldt.
Het betoog van eiseres dat in geval van uitzetting een conflict van plichten zou ontstaan omdat eiseres zich door de uitzetting aan haar behandeling en daarmee aan de voorwaarden zou onttrekken, slaagt niet. Uit het BMA-advies en de brief van haar voormalig behandelaar van 3 augustus 2016 volgt immers dat de behandeling in beginsel ook in het buitenland kan plaatsvinden. Zoals ook blijkt uit het in het advies opgenomen antwoord op vraag 1b, heeft de BMA-arts verder uitdrukkelijk onderkend dat een voorwaardelijke rechterlijke machtiging is afgegeven. Verweerder heeft door te verwijzen naar het BMA-advies er voldoende blijk van gegeven dat hij met de rechterlijke machtiging heeft rekening gehouden.
5.2
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat verweerder heeft moeten onderzoeken of de benodigde zorg ook zonder dat zij over inkomen beschikt voor haar feitelijk toegankelijk is. Uit het arrest Paposhvili tegen België van het van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) [5] volgt dat in eerste instantie de bewijslast ten aanzien van de feitelijke toegankelijkheid van de zorg op de vreemdeling rust. [6] Eiseres heeft niet onderbouwd waarom de zorg voor haar in de Verenigde Staten niet toegankelijk zou zijn.
Voorts overweegt de rechtbank het volgende. Anders dan verweerder heeft betoogd is het arrest C.K. wel op de onderhavige situatie van toepassing. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft overwogen in de uitspraak van 27 december 2018 [7] heeft het HvJ in het arrest C.K. in aanvulling op het arrest Paposhvili overwogen dat niet kan worden uitgesloten dat de overdracht van een asielzoeker met een ernstige mentale of lichamelijke aandoening op zichzelf een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidssituatie inhoudt. Omdat artikel 64 van de Vw gaat over uitzetting in relatie tot de gezondheidstoestand van de vreemdeling is deze aanvulling ook in dat kader van belang. Daarom moet verweerder in het kader van artikel 64 van de Vw ook bezien of de feitelijke uitzetting van een vreemdeling met een ernstige mentale of lichamelijke aandoening kan leiden tot een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. De Afdeling heeft hieraan toegevoegd dat deze beoordeling zal moeten plaatsvinden in het kader van de te stellen reisvereisten en dat ook buiten het kader van artikel 3 van het EVRM reisvereisten nodig kunnen zijn om een zorgvuldige uitzetting te waarborgen.
5.3
De rechtbank constateert dat verweerder de door eiseres aangehaalde brieven van
3 augustus 2016 en 5 oktober 2016 aan het BMA heeft voorgelegd. In de brief van
3 augustus 2016 staat onder meer vermeld dat de uitzetting een zeer nadelig gevolg voor haar psychisch welbevinden zal hebben en in de brief van 5 oktober 2016 dat eiseres zonder het stellen van voorwaarden zich naar verwachting zal onttrekken aan behandeling, waarop zij snel psychotisch kan decompenseren. Uit de aanvullende nota van het BMA van
15 december 2016, die in het BMA-advies van 19 april 2018 is aangehaald, blijkt echter dat verweerder aan het BMA slechts de vraag heeft gesteld of deze brieven aanleiding geven de specifieke reisvoorwaarde van fysieke overdracht te stellen. Aldus blijkt uit het BMA-advies niet dat is beoordeeld of gelet op de inhoud van deze brieven, de feitelijke uitzetting van eiseres kan leiden tot een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM en voorts of in of buiten het kader van artikel 3 van het EVRM wellicht meer of andere reisvereisten dan de medische reisbegeleiding en fysieke overdracht moeten worden gesteld. Dat die beoordeling heeft plaatsgevonden blijkt evenmin uit het bestreden besluit.
5.4
Reeds om deze reden is het beroep gegrond. De overige op artikel 64 van de Vw gerichte beroepsgronden behoeven geen bespreking.
Artikel 8 EVRM
6. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat verweerder had moeten toetsen aan het recht op gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, aangezien er sprake is van een eerste terugkeerbesluit.
7. Dit betoog slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij het uitvaardigen van een terugkeerbesluit niet hoeft te toetsen of de terugkeer in strijd is met het recht op familie- en gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Indien eiseres meent in verband met het gestelde familie- of gezinsleven in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning dient zij dat te laten beoordelen in een procedure op basis van een daartoe ingediende aanvraag. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2012. [8] Gelet op de mogelijkheid een aanvraag in het kader van artikel 8 EVRM te doen, ziet de rechtbank in het door eiseres aangehaalde Boudjlida arrest [9] geen aanleiding voor een ander oordeel.
8. Uit bovenstaande overwogen onder 5.2 en 5.3 volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikelen 3.2 en 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding voor de toepassing van een bestuurlijke lus. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
9. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist. Het betoog dat het beroep van rechtswege schorsende werking behoorde te hebben behoeft geen bespreking.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.536,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 18/7331,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 18/7332,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/ voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.536,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Dondorp, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F. Grundmeijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Arrest Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017 (C-133/15)
3.Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven.
4.ECLI:EU:C:2017:127
5.ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD00417381
9.ECLI:EU:C:2014:2431