Uitspraak
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van
8 oktober 2019 in de zaak tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
Zitting
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de beschikking belastingrente;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.
Overwegingen
De berekening van heffingsrente, zowel het in rekening brengen als het vergoeden, is bedoeld ter compensatie van niet genoten rente door belastingplichtige dan wel de Schatkist. Het in rekening brengen is uitdrukkelijk niet bedoeld als een sanctie. Wanneer heffingsrente in rekening wordt gebracht heeft belastingplichtige gedurende de periode waarover de heffingsrente wordt berekend de mogelijkheid gehad om over dat geld rente te ontvangen bij een bank. Gedurende die periode behoorde het belastingbedrag eigenlijk toe aan de Schatkist en heeft de Schatkist daarom gedurende die periode geen rente over dat bedrag kunnen ontvangen. Ter compensatie wordt heffingsrente in rekening gebracht aan belastingplichtige.”
9. In het onderhavige geval is aan eiser met dagtekening 17 juni 2017 een voorlopige aanslag opgelegd welke resulteerde in een teruggaaf van € 4.394. Tussen partijen is niet in geschil dat dit bedrag nimmer aan eiser is uitbetaald terwijl dat wel had gemoeten. Vervolgens is gebleken dat eiser in zijn aangifte negatieve inkomsten uit eigen woning had aangegeven die ook reeds door zijn partner waren aangegeven. Dit is bij het opleggen van de definitieve aanslag gecorrigeerd zodat op grond van deze aanslag een bedrag van € 4.394 door eiser moest worden betaald. De (nooit uitbetaalde) teruggaaf op de voorlopige aanslag is vervolgens verrekend met het op de definitieve aanslag te betalen bedrag zodat eiser per saldo niets hoefde te betalen. Aan hem is echter wel een bedrag van € 195 aan belastingrente in rekening gebracht. De rechtbank is van oordeel dat, nu vaststaat dat het bedrag van de voorlopige aanslag nooit aan eiser is uitbetaald, er in de periode van 1 juli 2017 tot en met 10 augustus 2018 - waarover de belastingrente is berekend - geen sprake kan zijn van door de Schatkist misgelopen rente. Het bedrag van de door eiser verschuldigde belasting heeft de Schatkist immers nooit verlaten zodat de situatie dat de Schatkist daarover geen rente heeft kunnen genieten en rente is misgelopen zich hier niet voordoet. Logischerwijs betekent dit ook dat eiser, die immers nooit de beschikking over het bedrag heeft gehad, over dit bedrag geen rente heeft kunnen ontvangen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het in dit geval niet in lijn is met doel en strekking van de wet om belastingrente in rekening te brengen over de onderhavige periode. Door niettemin belastingrente in rekening te brengen heeft verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld. De belastingrente is naar het oordeel van de rechtbank dan ook ten onrechte in rekening gebracht.