In deze zaak heeft eiser, een Iraakse nationaliteit bezittende man, op 30 november 2018 beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat op 20 november 2018 was genomen. Dit besluit betrof de afwijzing van zijn aanvraag voor een document op basis van artikel 9 van de Vreemdelingenwet, waarmee hij verblijf wilde aanvragen bij zijn partner, een Poolse gemeenschapsonderdaan. De aanvraag was eerder op 28 juni 2018 afgewezen, waarna eiser bezwaar had gemaakt. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op 5 september 2019 gehouden, waarbij eiser aanwezig was met zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris niet verscheen. Tijdens de zitting was ook de referente aanwezig.
De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht een nader onderzoek naar de relatie tussen eiser en referente heeft ingesteld, omdat er aanwijzingen waren voor een mogelijke schijnrelatie. Dit onderzoek vond plaats in de vorm van een hoorzitting, waaruit bleek dat eiser en referente tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over belangrijke aspecten van hun relatie, zoals de ontmoeting, verloving en samenwonen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris op basis van deze tegenstrijdigheden terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een deugdelijk bewezen duurzame relatie.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat er onvoldoende aandacht is besteed aan de gelijkluidende verklaringen van hem en referente, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de tegenstrijdigheden zwaarder wegen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 oktober 2019.