ECLI:NL:RBDHA:2019:10425
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning op basis van humanitaire redenen en legesverplichting
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening en een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning op basis van 'overige humanitaire redenen'. De verzoeker, een Surinaamse man geboren in 1956, had zijn aanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen omdat hij de leges niet had betaald. Verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker geen omstandigheden had aangedragen die een inhoudelijke beoordeling van zijn aanvraag rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat verzoeker leges verschuldigd was en dat zijn aanvraag buiten behandeling mocht worden gesteld. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om aan de legesverplichting te voldoen om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning, en dat het beleid van de staatssecretaris inzake legesvrijstelling niet onredelijk is.