Overwegingen
1. Eiseres beoogt verblijf in Nederland bij [naam 2], met wie zij op
[datum 1] in Syrië stelt te zijn gehuwd, welk huwelijk op [datum 2] in Syrië is bevestigd door de shariarechtbank. Referent is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiseres heeft op 6 april 2017 verzocht om verlening van een mvvin het kader van nareis asiel. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 9 juni 2017 afgewezen, omdat de feitelijke gezinsband bij binnenkomst in Nederland niet aannemelijk is gemaakt en er tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd over het huwelijk en de relatie. Daarnaast is volgens verweerder geen sprake van een duurzame en exclusieve relatie. Bij besluit van 20 maart 2018 heeft verweerder het bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 9 juni 2017 ongegrond verklaard, omdat volgens verweerder bij binnenkomst van referent in Nederland geen sprake is van een rechtsgeldig huwelijk en er geen sprake is van een duurzame en exclusieve relatie, die gelijk te stellen is met een huwelijk. Het door eiseres ingestelde beroep is op 6 augustus 2018 ter zitting behandeld. Bij (tussen)uitspraak van 13 augustus 2018 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld te onderzoeken op welk moment het traditionele of religieuze huwelijk rechtsgeldig is, omdat dit niet eenduidig blijkt uit de verschillende bronnen. Bij uitspraak van 31 december 2018heeft deze rechtbank en deze zittingsplaats het beroep gegrond verklaard en het besluit van 20 maart 2018 vernietigd. Verweerder is niet in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak, zodat deze uitspraak onherroepelijk is geworden.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Verweerder heeft – kort gezegd – aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat niet is gebleken van een feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent vóór binnenkomst van referent in Nederland. Verweerder baseert dit onder meer op de verklaringen van referent. Tijdens het gehoor in het kader van de asielprocedure heeft referent verklaard ongehuwd te zijn, en dat hij zich op [datum 3] heeft verloofd. Deze datum is gelegen na die van het gestelde huwelijk ( [datum 1] ). Verder volgt volgens verweerder de ingangsdatum van het huwelijk niet uit de overgelegde documenten, is niet aannemelijk dat eiseres en referent op [datum 2] in persoon voor de shariarechtbank in Syrië zijn verschenen ter bevestiging van het huwelijk, en is niet aannemelijk gemaakt dat eiseres op dat moment vier maanden zwanger zou zijn. De inhoud van de akte ter bevestiging van het huwelijk wordt daarom niet betrouwbaar geacht. Verweerder concludeert dat ook wanneer het huwelijk naar Syrisch recht rechtsgeldig zou zijn, er gelet op het hiervoor vermelde sprake is van een schijnhuwelijk. Daarom komt eiseres niet in aanmerking voor gezinshereniging in het kader van de nareisprocedure.
3. Eiseres betoogt in beroep dat verweerder niet dezelfde afwijzingsgronden kan tegenwerpen, omdat verweerder niet in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van deze rechtbank van 31 december 2018. Dit is in strijd met het rechtzekerheidsbeginsel. Verweerder werpt daarom ten onrechte tegen dat sprake is van een schijnhuwelijk. Subsidiair stelt eiseres dat de akte ter bevestiging van het huwelijk onjuist wordt geïnterpreteerd. Eiseres en referent hebben op [datum 1] hun handtekening geplaatst en op dat moment was eiseres vier maanden zwanger. Uit de door eiseres overgelegde bronnen blijkt dat een huwelijk met terugwerkende kracht wordt gelegaliseerd wanneer sprake is van een geboorte van een kind of een zwangerschap. Van een schijnhuwelijk, enkel en alleen om eiseres toegang en verblijf tot Nederland te laten krijgen, is geen sprake. Duidelijk is dat eiseres en referent elkaar al jaren kennen en zij ook samen kinderen willen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Uit de uitspraak van de Afdelingvan 6 augustus 2003volgt dat het niet instellen van hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank tot gevolg heeft dat, wanneer in beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar beroepsgronden worden aangevoerd die door de rechtbank in die eerdere uitspraak uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen, de rechtbank van de juistheid van het eerder gegeven oordeel over die beroepsgronden uit moet gaan. Op grond van de uitspraak van de Afdeling van 17 mei 2006geldt dit ook wanneer een bestuursorgaan geen hoger beroep instelt tegen een uitspraak van de rechtbank waarin uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel is gegeven over wat het bestuursorgaan aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd.
5. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraak van 31 december 2018 (onder meer) het volgende overwogen:
“12. De rechtbank is van oordeel dat uit de door verweerder overgelegde informatie op grond van het Syrische BW niet eenduidig af te leiden is dat het huwelijk eerst rechtsgeldig is op het tijdstip van de inschrijving van het huwelijk in de Syrische Burgerlijke Stand. De uitleg van de artikelen 45 en 47 van het Syrische BW komt niet overeen met de tekst van het ‘Thematische ambtsbericht documenten in Syrië’ van de minister van Buitenlandse Zaken van 9 oktober 2017, p. 19, waaruit blijkt dat voor de Syrische autoriteiten de datum geldt die de shariarechtbank bepaalt als officiële huwelijksdatum, wat meestal de datum is van het religieuze of traditionele huwelijk.
13. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid geboden na de heropeningsbeslissing nader onderzoek op dit punt te verrichten en zijn besluit alsnog van een deugdelijke motivering te voorzien. De rechtbank stelt vast dat verweerder dat heeft nagelaten. De primaire stelling van verweerder dat sprake is van een schijnhuwelijk, kan geen doel treffen. Het Bureau Documenten van verweerder heeft de overgelegde documenten, waaruit blijkt dat sprake is van een huwelijk tussen referent en eiseres, immers echt bevonden. Het subsidiaire standpunt van verweerder, dat het eerdere standpunt omtrent de datum van de huwelijkssluiting wordt gehandhaafd, voegt niets toe aan de motivering van het bestreden besluit. Zoals hiervoor is overwogen, is deze motivering nu juist ontoereikend.”
6. In geschil is of de rechtbank in haar uitspraak van 31 december 2018 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel heeft gegeven over een (mogelijk) schijnhuwelijk tussen eiseres en referent.
7. Uit de uitspraak van de rechtbank van 31 december 2018 volgt niet dat de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft geoordeeld dat geen sprake is van een schijnhuwelijk. De rechtbank heeft het besluit van 20 maart 2018 immers vernietigd omdat sprake is van een motiveringsgebrek. Dat verweerder in het bestreden besluit opnieuw – en naar verweerder stelt beter gemotiveerd – tegenwerpt dat sprake is van een schijnhuwelijk, is dan ook niet in strijd met het rechtzekerheidsbeginsel.
8. Vervolgens is in geschil of verweerder – als in beginsel moet worden uitgegaan van het bestaan van een naar Syrisch recht rechtsgeldig huwelijk – het ontbreken of de verbreking van de feitelijke gezinsband mag tegenwerpen en of uit de relevante omstandigheden kan worden afgeleid dat dit in deze zaak het geval is.
9. Uit de uitspraak van de Afdelingvan 11 april 2019volgt dat een huwelijksverklaring die is afgegeven door een bevoegde autoriteit op grond van artikel 10:31, vierde lid, van het BWslechts een vermoeden van rechtsgeldigheid geeft. Bij twijfel over de inhoud van die huwelijksverklaring kan verweerder onderzoeken of daarmee het bestaan van een huwelijk aannemelijk is gemaakt.Daarbij kunnen ook de gestelde inconsequente verklaringen over zaken die het huwelijk rechtstreeks raken en de twijfel over de aanwezigheid van referent bij de bekrachtiging van het huwelijk worden betrokken.Kortom, ook als sprake is van een echt bevonden huwelijksverklaring, heeft verweerder ruimte om de inhoud van deze verklaring te onderzoeken.
10. Bureau Documenten heeft het uittreksel uit de burgerlijke stand, het huwelijksuittreksel en de akte ter bevestiging van huwelijkonderzocht en echt bevonden. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht opgemerkt dat daarbij slechts is bevestigd dat de documenten technisch gezien echt zijn, maar dat door Bureau Documenten geen uitspraak is gedaan over de vraag of de overgelegde documenten bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven en of de inhoud van de documenten juist is. Op de akte van bevestiging van huwelijk, afgegeven door de religieuze rechtbank te [plaats] , staat vermeld dat
heden[ [datum 2] ] eiseres en referent beiden in persoon zijn verschenen voor de rechtbank, zij als zodanig door twee getuigen zijn geïdentificeerd en dat referent een duimafdruk heeft gezet op de akte. Referent heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij in persoon is verschenen bij de religieuze rechtbank. Dat referent zou zijn vertegenwoordigd door zijn advocaat en dat dit gebruikelijk zou zijn in Syrië, is niet aannemelijk gemaakt noch onderbouwd. Dit volgt ook niet uit de uitspraak van deze rechtbank en deze zittingsplaats van 4 oktober 2018. In die zaak was geen twijfel ontstaan over de inhoud van de bekrachtiging van de shariarechtbank wegens ongerijmdheden, omdat verweerder zich had beperkt tot tegenstrijdige verklaringen over het gestelde feitelijk gezinsleven.
Verweerder heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiseres en referent over de gestelde zwangerschap niet overeenkomen met de gegevens die staan vermeld in de akte en de overgelegde medische informatie. Op de akte van [datum 2] staat vermeld dat eiseres op dat moment vier maanden zwanger zou zijn. Referent is echter eind juli 2015 vertrokken uit Syrië, zodat deze informatie niet juist kan zijn. In beroep is aangevoerd dat in de akte wordt bedoeld dat eiseres op [datum 1] vier maanden zwanger zou zijn. Deze uitleg strookt dan weer niet met de door eiseres overgelegde medische verklaring van 2 september 2015, waarin staat vermeld dat zij op dat moment in haar vierde maand zwangerschap is en er een miskraam gaande is. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de inhoud van de akte ter bevestiging van het huwelijk onbetrouwbaar is.
11. Daarnaast heeft referent in deze procedure en zijn asielprocedure verschillende verklaringen afgelegd over zijn gestelde huwelijk met eiseres. In deze procedure heeft referent verklaard dat hij eiseres in 2012 heeft ontmoet, dat er een relatie is ontstaan en dat hij op [datum 1] met eiseres is gehuwd. Tijdens de asielprocedure heeft referent in eerste instantie daarentegen verklaard ongehuwd te zijn. Vervolgens heeft hij tijdens het eerste gehoor op 3 februari 2016 verklaard sinds een week te zijn verloofd met eiseres. Ook op basis van deze tegenstrijdige verklaringen heeft referent niet aannemelijk gemaakt dat hij met eiseres is gehuwd voordat hij Syrië heeft verlaten.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden gesteld dat de tegenstrijdigheden van zodanig gewicht zijn, dat aan de technisch echt bevonden documenten geen doorslaggevende waarde toekomt. Verweerder heeft aldus op goede gronden gesteld dat het huwelijk tussen eiseres en referent niet aannemelijk is gemaakt.
13. Nu verweerder de aanvraag heeft kunnen afwijzen op grond van het feit dat het huwelijk tussen eiseres en referent niet aannemelijk is gemaakt, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.