ECLI:NL:RVS:2019:1920

Raad van State

Datum uitspraak
17 juni 2019
Publicatiedatum
17 juni 2019
Zaaknummer
201804210/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf van vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, die op 23 april 2018 een eerdere afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf door de vreemdeling en haar referent had vernietigd. De vreemdeling, die samen met haar referent, haar echtgenoot, de Syrische nationaliteit bezit, had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf in Nederland. De staatssecretaris had deze aanvraag op 26 april 2017 afgewezen, waarna de vreemdeling en referent bezwaar maakten. Dit bezwaar werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard op 29 januari 2018. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, wat leidde tot het hoger beroep van de staatssecretaris.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in deze uitspraak de grieven van de staatssecretaris beoordeeld. De staatssecretaris betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de vreemdeling en referent de huwelijksdatum niet met documenten hadden onderbouwd. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank de staatssecretaris ten onrechte niet in de gelegenheid had gesteld om nader onderzoek te verrichten naar de echtheid van de in het familieboekje aangebrachte stempel. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep gegrond was en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de staatssecretaris de kans kreeg om zijn standpunt te onderbouwen met nieuw onderzoek.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de beoordeling van documenten die de rechtsgeldigheid van een huwelijk onderbouwen, vooral in het kader van vreemdelingenrecht. De Afdeling heeft ook aangegeven dat de rechtbank de staatssecretaris de gelegenheid moet geven om zijn standpunt te verduidelijken en dat de vreemdeling en referent in staat moeten worden gesteld om op het onderzoek te reageren. De uitspraak is gedaan op 17 juni 2019.

Uitspraak

201804210/1/V1.
Datum uitspraak: 17 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 23 april 2018 in zaken nrs. 17/16561 en 18/1317 in het geding tussen:
[de vreemdeling] en [referent]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 29 januari 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling en referent gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 april 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling en referent ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag (lees: op het gemaakte bezwaar) neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.M.G.M. Raafs, advocaat te Maastricht, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De vreemdeling en referent hebben tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op de aanvraag (lees: op het gemaakte bezwaar) beroep ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep doorgezonden aan de Afdeling.
Bij besluit van 25 oktober 2018 heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 26 april 2017 gerichte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.    De vreemdeling beoogt verblijf in het kader van nareis bij referent, haar gestelde echtgenoot, die Nederland op 2 november 2015 is binnengekomen en aan wie de staatssecretaris een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verleend krachtens artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. Zij bezitten beiden de Syrische nationaliteit en stellen dat zij op 10 augustus 2015, dus voordat referent Nederland is binnengekomen, in Syrië religieus zijn gehuwd.
Ter onderbouwing van het gestelde huwelijk hebben de vreemdeling en referent een bekrachtiging van de shariarechtbank, een familieboekje, een gezinsverklaring uit het register Syrische Arabische Burgers en een trouwverklaring overgelegd (hierna: de overgelegde documenten). Niet in geschil is dat Bureau Documenten het familieboekje met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid authentiek heeft bevonden, maar dat de hierin vermelde huwelijksdatum is gewijzigd. Ter verificatie van deze wijziging hebben de Syrische autoriteiten in eerste instantie slechts een handtekening en niet de bijbehorende stempel geplaatst. De vreemdeling en referent stellen dat zij het familieboekje hierop alsnog naar de Syrische autoriteiten hebben gezonden, waarna zij dit inclusief de vereiste stempel retour hebben gekregen. De bekrachtiging van de shariarechtbank is volgens de staatssecretaris niet op authenticiteit te controleren.
Grief 1
3.    De staatssecretaris klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet langer in geschil is dat ingevolge artikel 10:31, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek in beginsel moet worden uitgegaan van de rechtsgeldigheid van een in Syrië gesloten religieus huwelijk vanaf de datum die de shariarechtbank heeft bepaald als officiële huwelijksdatum. Aangezien uit het thematisch ambtsbericht 'documenten in Syrië' van 9 oktober 2017, blijkt dat naar Syrisch recht pas een rechtsgeldig huwelijk ontstaat na inschrijving van het huwelijk bij de burgerlijke stand, is namelijk de datum van deze inschrijving bepalend, aldus de staatssecretaris.
Beoordeling grief 1
3.1.    Daargelaten of de rechtbank terecht heeft overwogen dat dit punt niet langer in geschil was, heeft de Afdeling de in grief 1 opgeworpen rechtsvraag bij uitspraken van 29 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3515, en 11 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1161, beantwoord. Uit deze uitspraken volgt dat de grief faalt.
Grief 2
4.    De staatssecretaris klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling en referent de huwelijksdatum niet met documenten hebben onderbouwd. Ook heeft de rechtbank volgens hem ten onrechte, en zonder de daarvoor benodigde expertise, een eigen oordeel geveld over de in het familieboekje bij de gewijzigde huwelijksdatum aangebrachte stempel. Hij voert aan dat zowel de wijziging als de later aangebrachte stempel niet op authenticiteit zijn onderzocht en dat de versie van het familieboekje met de stempel pas twee dagen voor de zitting is ingebracht, waardoor hij hierop niet inhoudelijk heeft kunnen reageren. Ook heeft Bureau Documenten desgevraagd laten weten dat een Syrische ambtenaar op het moment van wijziging, en dus niet achteraf, zijn handtekening en een stempel dient te plaatsen, aldus de staatssecretaris. Verder voert hij aan dat uit de bekrachtiging van de shariarechtbank blijkt dat dit document in aanwezigheid van de vreemdeling én referent is opgesteld op 21 november 2015 of 19 november 2016, terwijl referent sinds 2 november 2015 in Nederland verblijft. Ook hebben de vreemdeling en referent niet consequent verklaard over onder meer de huwelijksdatum en andere zaken die het huwelijk rechtstreeks raken, aldus de staatssecretaris.
Beoordeling grief 2
4.1.    De staatssecretaris betoogt terecht dat de rechtbank ten onrechte zelf, zonder nader onderzoek te laten verrichten, heeft beoordeeld of de wijziging in het familieboekje op de voorgeschreven wijze door de Syrische autoriteiten is geverifieerd. Hoewel de staatssecretaris in beroep niet heeft betoogd dat de gestelde bevestiging te laat is overgelegd, heeft de rechtbank hem ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om op dit punt nader onderzoek te verrichten. Eerst nadat dit onderzoek is verricht, kan de staatssecretaris immers gemotiveerd een standpunt innemen over de vraag of de vreemdeling en referent aannemelijk hebben gemaakt dat er tussen hen een rechtsgeldig huwelijk bestaat. De naar gesteld inconsequente verklaringen over zaken die het huwelijk rechtstreeks raken en de twijfel over de aanwezigheid van referent bij de bekrachtiging van het huwelijk door de shariarechtbank kunnen daarbij worden betrokken.
De grief slaagt.
Conclusie
5.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat de rechtbank de staatssecretaris ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om nader onderzoek te verrichten naar de echtheid van de in het familieboekje aangebrachte stempel en de vreemdeling en referent, om verlies van instantie te voorkomen, in staat moeten worden gesteld om op dit onderzoek te reageren, wijst de Afdeling de zaak met toepassing van artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6.    Het besluit van 25 oktober 2018 wordt, gelet op artikel 6:24 gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. De Afdeling ziet in dit geval aanleiding om het beroep dat van rechtswege betrekking heeft op dat besluit, met toepassing van artikel 6:19, vijfde lid, van de Awb ter behandeling en beslissing naar de rechtbank te verwijzen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 23 april 2018 in zaken nrs. 17/16561 en 18/1317;
III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV.    verwijst het beroep tegen het besluit van 25 oktober 2018, V-nummer […], ter behandeling en beslissing naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Es, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van Es
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2019
826-886.
BIJLAGE - Wettelijk kader
Awb
Artikel 6:19
1 Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
[…]
5 De bestuursrechter kan het beroep tegen het nieuwe besluit echter verwijzen naar een ander orgaan, indien behandeling door dit orgaan gewenst is.
[…]
Artikel 6:20
[…]
3 Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
4 De beslissing op het beroep kan echter worden verwezen naar een ander orgaan waarbij bezwaar of beroep tegen het alsnog genomen besluit aanhangig is, dan wel kan of kon worden gemaakt of ingesteld.
[…]
Artikel 6:24
Deze afdeling is met uitzondering van artikel 6:12 van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep, incidenteel hoger beroep, beroep in cassatie of incidenteel beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Artikel 8:115
1 De hogerberoepsrechter wijst de zaak terug naar de rechtbank die deze in eerste aanleg heeft behandeld, indien:
[…]
b. de hogerberoepsrechter om andere redenen van oordeel is dat de zaak opnieuw door de rechtbank moet worden behandeld.
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 29
1. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden verleend aan de vreemdeling:
[…]
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan:
1°. doodstraf of executie;
2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
BW
Artikel 10:31
1 Een buiten Nederland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, wordt als zodanig erkend.