ECLI:NL:RBDHA:2019:10053
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Inreisverbod opgelegd aan Turkse eiser in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 september 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een inreisverbod opgelegd aan een Turkse eiser. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Orhan, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 23 november 2018 een inreisverbod van twee jaar had opgelegd. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de eiser niet had voldaan aan een eerder terugkeerbesluit dat op 21 december 2017 was uitgevaardigd. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op 22 augustus 2019 gehouden, waarbij de staatssecretaris niet ter zitting verscheen.
De rechtbank overwoog dat de eiser geen rechtsmiddelen had aangewend tegen eerdere afwijzingen van zijn aanvragen voor een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige. De rechtbank concludeerde dat het inreisverbod niet in strijd was met de relevante artikelen van de Vreemdelingenwet en het Aanvullend Protocol, aangezien er geen lopende verblijfsrechtelijke procedure meer was. De rechtbank verwierp ook de stelling van de eiser dat zijn belangen niet waren meegewogen, omdat hij geen zienswijze had ingediend tegen het voornemen van de staatssecretaris om het inreisverbod op te leggen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak kan binnen vier weken na verzending worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.