ECLI:NL:RBDHA:2015:4913

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2015
Publicatiedatum
29 april 2015
Zaaknummer
AWB 15/5787
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.M. van Duren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening voor visum kort verblijf ter gelegenheid van huwelijk

Op 20 april 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak van verzoekster, een Marokkaanse vrouw, die een voorlopige voorziening vroeg om een visum kort verblijf te verkrijgen. Dit visum was noodzakelijk om het huwelijk van haar echtgenoot bij te wonen op 16 mei 2015. Verzoekster had eerder een visum kort verblijf aangevraagd, maar deze was afgewezen. Na meerdere bezoeken aan Nederland met toestemming van de autoriteiten, had zij een mvv-aanvraag ingediend, die eveneens was afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de afwijzing van de mvv-aanvraag niet voldoende gemotiveerd was en dat verzoekster in het verleden betrouwbaar was gebleken door Nederland tijdig te verlaten na haar bezoeken. De voorzieningenrechter concludeerde dat er een redelijke kans van slagen was voor het beroep van verzoekster en wees het verzoek om een voorlopige voorziening toe. Verweerder werd opgedragen verzoekster te behandelen alsof zij in het bezit was van een visum kort verblijf voor de duur van 90 dagen, te rekenen vanaf 1 mei 2015. Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/5787
V-nr: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 april 2015 in de zaak tussen

[naam persoon],

geboren op [geboortedag] 1960, van Marokkaanse nationaliteit, verzoekster,
(gemachtigde: mr. E.M.M. Wantenaar)
en

de minister van Buitenlandse Zaken,

verweerder,
(gemachtigde: mr. A.M. de Wit)
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2015. Verzoekster en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens waren [naam persoon 1] (echtgenoot van verzoekster, tevens referent) en [naam persoon 2] ter zitting aanwezig.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter heeft hierbij aan partijen meegedeeld dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.

Beslissing

De voorzieningenrechter,
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en draagt verweerder op verzoekster te behandelen als ware zij in het bezit van een visum kort verblijf, voor de duur van 90 dagen, vanaf 1 mei 2015;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- (zegge: honderdzevenenzestig euro) aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 980,- (zegge: negenhonderdtachtig euro).

Motivering

1. Bij besluit van 8 januari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om verlening van een visum kort verblijf afgewezen.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en tevens de voorzieningenrechter verzocht om hangende dat bezwaar een voorlopige voorziening te treffen strekkende tot visumverlening om het huwelijk van [naam persoon 2] op 16 mei 2015 te kunnen bijwonen. Bij besluit van 25 februari 2015 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard, waartegen verzoekster op 6 maart 2015 beroep heeft ingesteld. Het verzoek wordt daarom gelijkgesteld met een verzoek hangende beroep.
2. Allereerst dient de voorzieningenrechter vast te stellen of verzoekster spoedeisend belang heeft bij haar verzoek. De voorzieningenrechter stelt daarbij voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de wens om het huwelijksfeest van mevrouw [naam persoon 2] bij te wonen een dergelijke spoedeisendheid oplevert. Verweerder is echter van mening dat verzoekster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat dat huwelijksfeest daadwerkelijk op 16 mei 2015 plaatsvindt, zodat om die reden geen sprake is van spoedeisendheid. De voorzieningenrechter is, anders dan verweerder, van oordeel dat verzoekster voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het huwelijksfeest op 16 mei 2015 zal plaatsvinden. Mevrouw [naam persoon 2] heeft ter zitting verklaard dat die dag haar huwelijksfeest zal worden gevierd in partycentrum [naam partycentrum]. Zij toonde ter onderbouwing het betalingsbewijs van de borg voor de zaalhuur, waarop staat vermeld dat het om het huwelijk op 16 mei 2015 gaat. Daarnaast toonde ze een (niet-ondertekende) overeenkomst met een bruidsfotograaf waarin eveneens duidelijk het doel en de datum blijken. De enkele omstandigheid dat ter zitting is gebleken dat het huwelijk reeds bij het Marokkaanse consulaat geregistreerd is, terwijl dit volgens het verzoek ook op 16 mei 2015 zou gebeuren, maakt dit niet anders.
3. De voorzieningenrechter overweegt dat het verzoek verstrekkend is in die zin, dat toewijzing van dat verzoek feitelijk neerkomt op een positieve beslissing op de aanvraag waarvan de gevolgen in beroep niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt. Daartoe is gezien het navolgende echter aanleiding.
4. Verzoekster heeft in 2010 voor het eerst verzocht om een visum kort verblijf. Die aanvraag is afgewezen. Het bezwaar daartegen, waarin verzoekster aangaf uiteindelijk langer verblijf te willen en daartoe een mvv-aanvraag zal indienen, heeft verweerder gegrond verklaard. Verzoekster is vervolgens zeven keer Nederland met toestemming van verweerder ingereisd, waarvan enkele malen zelfs met een multiple entry visum. Verweerder heeft derhalve nooit een probleem gemaakt van de wens van verzoekster om langer in Nederland te blijven. De enige relevante veranderde omstandigheid betreft het feit dat verzoekster nu de daad bij het woord heeft gevoegd door de mvv-aanvraag te doen. Overigens in de verwachting dat die niet verleend zou worden, omdat ze herhaaldelijk het basisexamen inburgering buitenland niet heeft behaald. Die mvv-aanvraag is vervolgens afgewezen en het bezwaar is door verweerder ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat verzoekster nu weet dat het beoogde langdurig verblijf bij haar echtgenoot lastiger te realiseren zal zijn en twijfelt daarom aan het reisdoel. Deze motivering volstaat in dit geval echter niet, nu verzoekster gedurende meerdere jaren na familiebezoek herhaaldelijk Nederland tijdig heeft verlaten, ondanks haar uitgesproken wens om langer te blijven. Ze heeft daarmee aangetoond betrouwbaar te zijn.
5. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat door het indienen van de mvv-aanvraag van verzoekster mocht worden verlangd dat zij een keuze zou maken: of lang of kort verblijf. Die twee zouden niet langer meer samengaan. Het is voor de voorzieningenrechter absoluut niet duidelijk geworden op grond waarvan verweerder verzoekster voor die keuze meent te mogen stellen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is die (verplichte) keuze ongeoorloofd.
6. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat verzoeksters sociale en economische binding met haar land van herkomst onvoldoende is, overweegt de voorzieningenrechter dat deze omstandigheden niet in de weg hebben gestaan aan eerdere –inwilligende – besluiten op aanvragen om visa kort verblijf, terwijl deze binding thans niet geringer is dan destijds.
7. De voorzieningenrechter concludeert dat het beroep een redelijke kans van slagen heeft. Zij zal het verzoek toewijzen. Onder voornoemde omstandigheden zal de voorzieningenrechter verweerder opdragen om verzoekster te behandelen als ware zij in het bezit van een visum kort verblijf voor de gangbare en verzochte duur van 90 dagen, vanaf
1 mei 2015.
8.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt zij dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. M.M. van Duren
mr. D. Bode
griffier
voorzieningenrechter
afschrift verzonden op:
Conc.: MvD
Coll.: AvH
D: B
VK

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.