In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 april 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van vreemdelingenrecht. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. F. Sarrari, had een visum kort verblijf aangevraagd om de bruiloft van zijn neef op 13 april 2019 bij te wonen. De aanvraag was op 19 februari 2019 ingediend, maar op 28 februari 2019 afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken, die stelde dat er geen spoedeisend belang was en dat de aanvraag niet voldoende was onderbouwd.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij als ware hij in het bezit van het visum behandeld zou worden. De voorzieningenrechter oordeelde dat er wel degelijk sprake was van een spoedeisend belang, gezien de datum van de bruiloft en de termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen op het bezwaar. De voorzieningenrechter merkte op dat de afwijzing van de visumaanvraag niet zonder nadere motivering kon worden gehandhaafd, gezien de door verzoeker overgelegde bewijsstukken.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en bepaald dat verzoeker tot de beslissing op het bezwaar behandeld moet worden als ware hij in het bezit van het gevraagde visum. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 1024,--. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.