ECLI:NL:RBDHA:2018:9717
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen invorderingsrente en hoorplicht in belastingzaken
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser uit België en de ontvanger van de Belastingdienst over de invorderingsrente die in rekening is gebracht voor de belastingjaren 2012, 2013, 2014 en 2016. De rechtbank heeft geoordeeld dat de schending van de hoorplicht niet van invloed is op de uitkomst van de zaak, omdat er geen verschil van mening bestond over de feiten en de waardering daarvan. Eiser had zijn bezwaren zowel schriftelijk als mondeling voldoende kunnen uiteenzetten, waardoor het gebrek in de hoorplicht was hersteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de invorderingsrente correct is berekend volgens de wettelijke bepalingen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen van de invorderingsrente, maar de rechtbank oordeelde dat de invorderingsrente terecht in rekening was gebracht, aangezien de belastingaanslagen niet tijdig waren voldaan. De rechtbank heeft ook overwogen dat de invorderingsrente geen straf is voor verwijtbaar handelen, maar een wettelijke verplichting die ervoor zorgt dat er geen voordeel ontstaat door het uitstellen van betaling.
Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van eiser met betrekking tot zijn verblijfsrecht en de rechten onder het Eerste Protocol bij het EVRM verworpen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een inbreuk op deze rechten en dat de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd was, ondanks dat de motivering summier was. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.