ECLI:NL:RBDHA:2018:9607

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2018
Publicatiedatum
8 augustus 2018
Zaaknummer
18.12343
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidsbepaling onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, afkomstig uit Eritrea, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser stelde dat hij ten onrechte als meerderjarige was aangemerkt, wat volgens hem betekende dat Nederland verantwoordelijk zou zijn voor zijn asielaanvraag op basis van artikel 8 van de Dublinverordening. Eiser betoogde dat de registratie van zijn geboortedatum in Zwitserland ondeugdelijk was en dat hij risico liep op indirect refoulement bij terugkeer naar Zwitserland. De rechtbank oordeelde dat de informatie uit Zwitserland volstond om eiser als meerderjarig te beschouwen, en dat de registratie zorgvuldig had plaatsgevonden. Eiser had geen authentieke documenten overgelegd om zijn stelling te onderbouwen.

De rechtbank concludeerde verder dat Zwitserland terecht verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien er een expliciet claimakkoord was en de verplichtingen van het Vluchtelingenverdrag en de Europese richtlijnen voor asielzoekers ook op Zwitserland rustten. Eiser had nagelaten om in Zwitserland beroep in te stellen tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag, en de rechtbank oordeelde dat hij onvoldoende bijzondere omstandigheden had aangevoerd die de overdracht naar Zwitserland onredelijk zouden maken. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.12343

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van Breda).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 2 juli 2018 (het bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.12344, plaatsgevonden op 26 juli 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Tzegay. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser is van Eritrese nationaliteit. Hij heeft op 6 maart 2018 een asielaanvraag ingediend.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Zwitserland een verzoek om terugname gedaan. Zwitserland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser heeft in beroep betoogd dat hij ten onrechte is aangemerkt als meerderjarige. Eiser stelt minderjarig te zijn, wat betekent dat Nederland op grond van artikel 8, vierde lid, van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De geboortedatum waar verweerder vanuit gaat – [geboortedatum] – heeft hij niet zelf opgegeven. De registratie in Zwitserland is kennelijk ondeugdelijk verlopen. Dat blijkt ook uit de brief van de Zwitserse autoriteiten waarin twee verschillende geboortedata van eiser vermeld staan. Daarnaast heeft eiser een halfbroer die in Zweden verblijft en die geboren zou zijn op [geboortedatum1] , wat betekent dat deze halfbroer nagenoeg even oud is als eiser. Dat is op zijn zachtst gezegd opmerkelijk, aldus eiser.
Eiser heeft voorts betoogd dat hij bij terugkeer naar Zwitserland risico loopt op indirect refoulement. Eiser stelt dat hij Eritrea illegaal heeft verlaten, wat betekent dat hij in Nederland voor een asielvergunning in aanmerking zou komen. Het Zwitserse beleid is echter anders: de Zwitserse autoriteiten hebben eisers asielaanvraag afgewezen en hem te kennen gegeven zich te wenden tot zijn ambassade teneinde terug te keren.
Tot slot heeft eiser betoogd dat hij in Zwitserland in een mensonterende positie komt te verkeren. Hij krijgt geen internationale bescherming, maar kan ook niet terugkeren naar Eritrea.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat verweerder hem ten onrechte aanmerkt als meerderjarige. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [2] volgt dat informatie uit één andere lidstaat waaruit blijkt dat de vreemdeling meerderjarig is, volstaat om de vreemdeling ook in Nederland meerderjarig te verklaren mits in Nederland geen authentieke, identificerende documenten zijn overgelegd. Verder volgt uit de uitspraken van de Afdeling dat verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel van uit mag gaan dat de registratie van de geboortedatum zorgvuldig heeft plaatsgevonden, zodat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat die registratie onjuist is [3] .
Eiser heeft geen authentieke, identificerende documenten overgelegd, zodat verweerder terecht van de in Zwitserland geregistreerde geboortedatum uitgaat. Het betoog over eisers halfbroer is onvoldoende om tot de conclusie te leiden dat eiser als minderjarige moet worden aangemerkt.
5. Omdat eiser terecht niet als minderjarig is aangemerkt, is Zwitserland terecht verantwoordelijk geacht voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Niet in geschil is immers dat eiser in dat land eerder asiel heeft aangevraagd. Vervolgens moet worden beoordeeld of verweerder de verantwoordelijkheid voor de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken.
6. Zwitserland heeft zich met het expliciete claimakkoord verplicht om eisers asielverzoek inhoudelijk te behandelen. Dit volgt uit artikel 18 van de Dublinverordening. Nu ook op Zwitserland de verplichtingen van het Vluchtelingenverdrag en het EVRM [4] en de verschillende richtlijnen voor asielzoekers rust, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat bij overdracht van eiser aan Zwitserland geen sprake is van (indirect) refoulement. Bovendien blijkt uit de uitspraak van het Zwitserse Bundesverwaltungsgericht van 17 augustus 2017 dat Eritrese asielzoekers niet naar Eritrea kunnen worden uitgezet. [5]
7. Verder overweegt de rechtbank dat eiser heeft nagelaten om in Zwitserland beroep in te stellen tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Bij ongegrondverklaring van zijn beroep had hij voorts een klacht kunnen indienen bij het EHRM [6] . Voor zover daadwerkelijk uitzetting naar Eritrea zou dreigen, had de weg van de voorlopige maatregel (
interim measure) kunnen worden gevolgd. Nu Zwitserland de verantwoordelijkheid voor de behandeling van eisers asielaanvraag heeft aanvaard, staat deze rechtsgang (opnieuw) voor eiser open. Eiser heeft zijn stelling dat zijn asielaanvraag in Zwitserland niet in behandeling zal worden genomen, niet onderbouwd. Dat eiser, als zijn asielaanvraag wordt afgewezen, in Zwitserland op straat komt te staan, is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat hem een mensonterende behandeling te wachten staat.
8. Nu eiser voor het overige geen bijzondere individuele omstandigheden als bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening heeft ingeroepen die maken dat de overdracht van eiser naar Zwitserland van een onevenredige hardheid getuigt, concludeert de rechtbank dat verweerder in wat eiser heeft aangevoerd niet ten onrechte geen grond heeft gevonden de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van eiser aan zich te trekken.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Zie onder meer de uitspraken van 20 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:780), 29 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:881), 30 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1454) en 14 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1911).
3.Zie onder meer de uitspraken van 9 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2159) en 15 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2219).
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
5.Rechtsoverweging 19 van de uitspraak van 17 augustus 2017 van het BVG, nummer D-2311/2016.
6.Europees Hof voor de Rechten van de Mens