ECLI:NL:RBDHA:2018:9047

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2018
Publicatiedatum
25 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 16489
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op basis van medische gronden in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Eritrese eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet, welke was afgewezen door de Staatssecretaris. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris het bezwaar van de eiser ongegrond heeft verklaard, en dat de eiser zich niet kon verenigen met deze beslissing. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat het BMA-advies aangaf dat de eiser medisch gezien in staat was om te reizen en er geen reëel risico op een medische noodsituatie bestond bij terugkeer naar Eritrea. De rechtbank heeft verder overwogen dat de jeugdige leeftijd van de eiser en zijn geworteldheid in Nederland geen aanleiding gaven voor het verlenen van uitstel van vertrek, aangezien dit enkel op medische gronden kan worden verleend. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de zaak van eiser niet onder de werking van het Paposhvili-arrest valt, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/16489

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Dijcks)

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) afgewezen.
Bij besluit van 30 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1999 en de Eritrese nationaliteit te hebben. Op 20 juni 2017 heeft eiser een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw ingediend. Vervolgens heeft het BMA op 13 juli 2017 advies uitgebracht.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat uit het BMA advies blijkt dat eiser medisch gezien in staat is om te reizen. Voorts blijkt uit het BMA advies dat bij terugkeer naar het land van herkomst geen medische noodsituatie op korte termijn valt te verwachten en er aldus geen sprake is bij uitzetting van een mogelijke schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). In de bestreden beschikking heeft verweerder het besluit gehandhaafd en zich verder nog op het standpunt gesteld dat de zaak van eiser niet onder de werking van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 13 december 2016, nr. 41739 (Paposhvili) en de uitwerking daarvan valt, nu geen sprake is van een te verwachten medische noodsituatie op korte termijn bij terugkeer naar het land van herkomst.
3. Eiser kan zich met dit besluit niet verenigen en meent dat uitzetting in zijn geval een schending van artikel 3 van het EVRM oplevert. Het BMA advies waarop de beschikking is gebaseerd, is niet concludent, inzichtelijk en zorgvuldig, nu er geen rekening gehouden is met het in de zaak Paposhvili voorgeschreven toetsingskader en eiser daarnaast niet is uitgenodigd voor een consult. Eiser doet voorts een beroep op het gelijkheidsbeginsel, nu in andere zaken in afwachting van beleid uitstel van vertrek is verleend. Verweerder had daarnaast ambtshalve moeten beoordelen of op basis van de discretionaire bevoegdheid en na het maken van een individuele afweging toch had moeten worden afgezien van uitzetting en intrekking van het terugkeerbesluit. Eiser heeft een zwaarwegend belang in Nederland zijn medische behandeling te ondergaan en te worden ondersteund door mantelzorgers, welke mantelzorg in het land van herkomst volledig ontbreekt. Voorts heeft verweerder geen rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van eiser en het feit dat hij reeds in Nederland is geworteld.
Wettelijk kader
4. Ingevolge paragraaf A3/7.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) kan de IND uitstel van vertrek verlenen op grond van artikel 64 Vw als:
- De vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen; of
- Er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 EVRM om medische redenen. De vreemdeling krijgt uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw als BMA aangeeft dat voor de vreemdeling of één van zijn gezinsleden vanwege de gezondheidssituatie medisch gezien niet verantwoord is om te reizen.
4.1
Ingevolge paragraaf A3/7.1.3 krijgt de vreemdeling uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw, als sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM om medische redenen. Er is uitsluitend sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM:
- als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en
- als de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is; of
- als in geval de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.
4.2
Onder een medische noodsituatie verstaat de IND: die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Verweerder beoordeelt in het kader van een beroep op de 'andere zeer uitzonderlijke omstandigheden' als bedoeld in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 13 december 2016 in de zaak Paposhvili/België (ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810, hierna: Paposhvili-arrest), aan de hand van het door het BMA uitgebrachte medische advies over de vreemdeling, of het uitblijven van behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2627) volgt dat deze beoordelingswijze in overeenstemming is met de maatstaf die in paragraaf 183 van het Paposhvili-arrest is geformuleerd.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie als voorbeeld de uitspraak van 15 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1268) moet de staatssecretaris zich er, indien hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht van vergewissen dat dit - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is. Indien het advies niet aan deze eisen voldoet, zal het daarop gebaseerde besluit reeds daarom in rechte geen stand kunnen houden. Met een contra-expertise kan de vreemdeling de inhoudelijke juistheid van een BMA-advies betwisten. Met stukken van zijn behandelaars kan hij de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van een BMA-advies aan de orde stellen dan wel in het kader van artikel 8:47 van de Awb concrete aanknopingspunten aanvoeren voor twijfel aan de inhoud daarvan.
5.2
De rechtbank stelt vast dat eiser geen contra-expertise of stukken van zijn behandelaars heeft overgelegd waaruit kan blijken dat het BMA-advies niet zorgvuldig, inzichtelijk en concludent is. Conform de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 november 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2101) leidt het feit dat een vreemdeling niet door een BMA-arts is onderzocht, niet tot het oordeel dat het onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest. De BMA-arts kan in beginsel volstaan met het schriftelijk of telefonisch opvragen van informatie bij de behandelaar van de desbetreffende vreemdeling. Eiser heeft in onderhavige zaak voorts niet onderbouwd waarom hij in persoon onderzocht had moeten worden. De beroepsgrond slaagt niet.
5.3
De rechtbank overweegt dat voorts uit het BMA-advies is gebleken dat bij in het geval van terugkeer naar het land van herkomst, het achterwege blijven van behandeling niet tot een medische noodsituatie zal leiden. Conform de jurisprudentie van de Afdeling (zie uitspraak van 28 september 2017, r.o. 6.3 en 6.4, ECLI:NL:RVS:2017:2627), beoordeelt verweerder aan de hand van het BMA-advies eerst of een medische noodsituatie zal ontstaan. Is dit niet het geval, dan komt verweerder ook niet toe aan de beoordeling van andere zeer uitzonderlijke omstandigheden. Verweerder heeft zich dus niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser zich niet kan beroepen op het Paposhvili-arrest.
5.4
Voor zover eiser betoogt dat zijn jeugdige leeftijd alsmede zijn geworteldheid in Nederland gelden als bijzondere omstandigheden die verweerder had moeten meewegen, overweegt de rechtbank dat in deze omstandigheden geen aanleiding voor verlening van uitstel van vertrek vormen. Uitstel van vertrek kan immers enkel worden verstrekt op medische gronden, en dat is met voornoemde omstandigheden niet aan de orde.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.