Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juli 2018 in de zaak tussen
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
VK
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Turkse zelfstandige, die een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige had aangevraagd. De aanvraag was eerder afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 1 augustus 2017, omdat het ondernemingsplan onvoldoende was onderbouwd en er geen gespecificeerde concurrentieanalyse was overgelegd. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar was beslist.
Tijdens de zitting op 19 juli 2018 was de verzoeker vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder niet aanwezig was. De voorzieningenrechter overwoog dat de aanvraag opnieuw was ingediend met hetzelfde ondernemingsplan als bij de eerdere aanvraag, en dat de overgelegde financiële stukken de eerdere gebreken niet herstelden. De voorzieningenrechter volgde de verzoeker niet in zijn betoog dat het aan de deskundigen van de RVO was om de zaak inhoudelijk te beoordelen, en benadrukte dat de beoordeling van de aanvraag door de staatssecretaris uitsluitend ging over de onderbouwing van de aanvraag.
De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van de verzoeker geen redelijke kans van slagen had en dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wees het verzoek af en gaf de gemachtigde van de verzoeker de gelegenheid om door te procederen voor een oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.