6.2De rechtbank overweegt dat verweerder de problemen van eisers niet geloofwaardig heeft geacht. Eisers hebben dit standpunt van verweerder niet anders bestreden dan door te wijzen op het tekortschieten van de tolk en op het niet kunnen overleggen van een document. Gelet op wat hiervoor is overwogen ten aanzien van de tolk hebben eisers het standpunt van verweerder aldus onvoldoende bestreden. Verweerder heeft zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de problemen ongeloofwaardig zijn. Bescherming vragen is in dat geval niet nodig, zodat eisers betoog ook in zoverre faalt.
7. Eisers hebben aangevoerd dat ten onrechte, althans onvoldoende zorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd is geconcludeerd tot kennelijke ongegrondheid van de asielaanvragen. Omdat eisers dit niet anders hebben toegelicht dan door te verwijzen naar de gronden van beroep, en die gronden, gelet op wat hiervoor is overwogen niet slagen, treft eisers beroepsgrond geen doel.
8. Verweerder heeft de aanvragen van eisers daarom terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
9. Eisers hebben met een beroep op het arrest Gnandi van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 juni 2018 (ECLI:EU:C:2018:465) aangevoerd dat verweerder de door het Hof genoemde waarborgen in de zaak van eisers onvoldoende in acht heeft genomen, omdat het beroep van eisers geen schorsende werking heeft en hen hangende het beroep opvang is onthouden. Verweerder heeft daarom niet voldaan aan de door het Hof gestelde voorwaarden voor het vaststellen van de terugkeerbesluiten, zodat de terugkeerbesluiten in zoverre onrechtmatig zijn. Nu de opgelegde inreisverboden zijn gebaseerd op de terugkeerbesluiten. zijn daarmee ook de inreisverboden onrechtmatig.
Dat betoog slaagt. Uit het arrest van het Hof volgt dat Richtlijn 2008/115/EG (PB 2008, L 348; hierna: de Terugkeerrichtlijn) op zichzelf er niet aan in de weg staat dat ten aanzien van een vreemdeling die een asielverzoek heeft ingediend een terugkeerbesluit wordt vastgesteld tezamen met de afwijzing van dit verzoek door het bestuursorgaan, in één meeromvattende beschikking, dus zonder de uitkomst van het beroep in rechte tegen die afwijzing af te wachten. Het Hof stelt aan de bevoegdheid voor het bestuursorgaan tot het vaststellen van een terugkeerbesluit in deze situatie echter wel de voorwaarde dat is gewaarborgd dat alle rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit worden geschorst in afwachting van de uitkomst van het beroep. Dat betekent volgens het Hof onder meer ook dat de vreemdeling tijdens die periode het voordeel kan genieten van de rechten die voortvloeien uit de Richtlijn 2003/9/EG (PB 2003 L 31; de Opvangrichtlijn; thans de Richtlijn 2013/33/EU; PB 2013, L 180; de herziene Opvangrichtlijn). Verweerder heeft de rechtsgevolgen van de terugkeerbesluiten evenwel niet geschorst, en eisers (daardoor) opvang onthouden. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarde voor het vaststellen van de terugkeerbesluiten. De terugkeerbesluiten zijn in zoverre onrechtmatig. Omdat de inreisverboden zijn gebaseerd op de terugkeerbesluiten, zijn de inreisverboden in zoverre ook onrechtmatig.
10. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen omdat die zijn genomen in strijd met artikel 6, zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn.
11. Eisers hebben als gevolg van de onrechtmatigheid van de terugkeerbesluiten geen opvang gehad tijdens de beroepsprocedure. Dat is een feitelijk gevolg dat naar zijn aard niet ongedaan kan worden gemaakt, waarbij de rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 19 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1331). Omdat verweerder de aanvragen terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond, bestond een grondslag voor het vaststellen van de terugkeerbesluiten met een onmiddellijke vertrekverplichting, en daarmee voor het uitvaardigen van de inreisverboden. De rechtbank ziet daarom aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van de te vernietigen besluiten geheel in stand blijven. 12. Er bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eisers. Omdat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, worden de proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).