In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 juli 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Afghaanse nationaliteit, een beroep had ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 28 november 2015 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelde dat zijn vader een jihadi was en hem had willen rekruteren voor de jihad. Daarnaast claimde hij dat hij afstand had genomen van de islam en geïnteresseerd was geraakt in het christendom. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.
Tijdens de zitting op 25 mei 2018 heeft de rechtbank de verklaringen van de eiser beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser over zijn vader en diens rol in de jihad niet geloofwaardig waren. De rechtbank vond de verklaringen vaag en summier, en oordeelde dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat zijn moeder niet eerder had kunnen helpen bij zijn vlucht uit Afghanistan. Ook de gestelde afvalligheid van de islam en de interesse in het christendom werden door de rechtbank als ongeloofwaardig beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de eiser zijn asielmotieven niet aannemelijk had gemaakt en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak werd gedaan door rechter mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. A.A. Dijk. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak.