In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Afghaanse vrouw die in Nederland een asielaanvraag had ingediend. Eiseres, die met haar gezin vanuit Iran naar Griekenland was gevlucht, vorderde bescherming in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had haar aanvraag afgewezen op 29 januari 2018, omdat hij van mening was dat eiseres niet voldeed aan de criteria voor vluchtelingenstatus. Eiseres was van mening dat zij en haar dochters in Iran gevaar liepen, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiseres niet als alleenstaande vrouw kon worden aangemerkt, aangezien haar echtgenoot nog in Griekenland verbleef. De rechtbank concludeerde dat er geen reëel risico was op vervolging of schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Afghanistan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat eiseres niet had aangetoond dat er persoonlijke omstandigheden waren die haar vrees voor vervolging rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan door rechter M.J.L. Holierhoek, in aanwezigheid van griffier A.E. Paulus. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.