ECLI:NL:RVS:2018:979

Raad van State

Datum uitspraak
21 maart 2018
Publicatiedatum
21 maart 2018
Zaaknummer
201706868/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Verheij
  • J.J. van Eck
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 10 oktober 2016 afgewezen. De rechtbank Den Haag verklaarde het daartegen ingestelde beroep op 27 juli 2017 ongegrond. De vreemdeling heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 12 januari 2018 waren zowel de vreemdeling, bijgestaan door zijn advocaat mr. N. Brands, als de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E.C. Pietermaat en mr. J.V. de Kort, aanwezig.

De vreemdeling klaagt in zijn tweede grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er in Afghanistan, met name in Herat, geen uitzonderlijke situatie is die bescherming biedt onder artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft deze vraag in een eerdere uitspraak beantwoord en concludeert dat de grief niet kan leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.

De overige grieven van de vreemdeling zijn eveneens niet toereikend om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen. De aangevoerde argumenten zijn niet van zodanige aard dat zij vragen oproepen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moeten worden. Daarom wordt met het oordeel volstaan dat het hoger beroep ongegrond is en de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.

Uitspraak

201706868/1/V2.
Datum uitspraak: 21 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 juli 2017 in zaak nr. 16/24808 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 10 oktober 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 27 juli 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2018, waar de vreemdeling, in persoon en bijgestaan door mr. N. Brands, advocaat te Gouda, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E.C. Pietermaat en mr. J.V. de Kort, beiden advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    In de tweede grief klaagt de vreemdeling onder meer dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zich in Afghanistan, in het bijzonder in Herat, niet een uitzonderlijke situatie voordoet waartegen artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bescherming biedt.
1.1.    De in deze grief opgeworpen vraag heeft de Afdeling bij uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2018:915:, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, vloeit voort dat de grief niet kan leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.    Hetgeen de vreemdeling in de overige grieven heeft aangevoerd, kan evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Yildiz
Voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2018
594.