In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse vreemdeling die zich had bekeerd tot het christendom. De eiser, die op 27 januari 2017 een asielaanvraag indiende, stelde dat hij in Iran vanwege zijn bekering werd vervolgd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag afgewezen op 22 februari 2018, omdat de gestelde bekering niet geloofwaardig werd geacht. Tijdens de zitting op 9 mei 2018, waar de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, werd de geloofwaardigheid van de bekering uitvoerig besproken. De rechtbank oordeelde dat de verweerder terecht twijfels had over de motieven en het proces van bekering van de eiser. De rechtbank baseerde haar oordeel op eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering, de motieven en het proces van bekering van groot belang zijn.
De rechtbank concludeerde dat de eiser onvoldoende inzicht had gegeven in zijn motieven voor de bekering en dat zijn verklaringen over de bijeenkomsten van de huiskerk te oppervlakkig waren. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat hij zich voldoende had verdiept in het christendom en dat hij niet overtuigend had verklaard over de betekenis van zijn bekering. De rechtbank verwierp ook het argument van de eiser dat zijn lage opleidingsniveau hem belemmerde in het geven van uitgebreide verklaringen. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet in staat was geweest om overtuigende en persoonlijke verklaringen te geven over zijn bekering en dat de verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat de bekering ongeloofwaardig was.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak.