ECLI:NL:RBDHA:2018:8114

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
NL17.13154
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd op grond van de openbare orde met toepassing van de Kwalificatierichtlijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 mei 2018 uitspraak gedaan over de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van eiser, die afkomstig is uit [land 2]. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de verblijfsvergunning ingetrokken op basis van de openbare orde, omdat eiser in het verleden meerdere keren was veroordeeld voor strafbare feiten. Eiser, die sinds 1992 in Nederland verblijft, heeft een bipolaire stoornis en is afhankelijk van medische behandeling. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet de bevoegdheid had om de vluchtelingenstatus van eiser los van de verblijfsvergunning in te trekken. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet voldoende was gemotiveerd en dat er niet was beoordeeld of eisers persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de samenleving vormde. Hierdoor werd het bestreden besluit vernietigd en herleefde eisers verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.13154
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 29 mei 2018 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , [nationaliteit] , eiser,
(gemachtigde: mr. S.J. van der Woude),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken met ingang van 12 september 2012. Daarbij is aan eiser uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, geldig tot 24 oktober 2018.
Op 17 november 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was eisers zus ter zitting aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser is afkomstig uit het [land 2] . Hij is in september 1992 gevlucht vanwege de oorlogssituatie en naar Nederland gekomen. Hij is in Nederland erkend als vluchteling en heeft om die reden een verblijfsvergunning gekregen. Bij de invoering van de Vw 2000 is eisers verblijfsvergunning omgezet in een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
1.2.
Eiser woont in Amsterdam en heeft een bijstandsuitkering. Hij volgt een dagbestedingstraject in de [bedrijf] . Eiser heeft regelmatig contact met zijn zus, die met haar gezin ook in Nederland woont. Eiser is bevriend met [naam] en heeft goed contact met haar jonge zoontje [naam 2] .
1.3.
Eiser is twee keer getrouwd en twee keer gescheiden. Hij heeft drie volwassen dochters met de Nederlandse nationaliteit die in Nederland wonen: [naam 3] , geboren in 1986, [naam 4] , geboren in 1996 en [naam 5] , geboren in 1998.
Medisch
2. Uit het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 3 april 2017 blijkt, samengevat weergegeven, het volgende.
2.1.
Eiser heeft een bipolaire stoornis. Er zijn incidenten geweest onder invloed van manische ontremming en meerdere opnames. De laatste episode ging gepaard met een reëel risico op suïcide. Eiser is toen opgenomen in een psychiatrische kliniek en goed ingesteld op depotmedicatie. Hij is sinds enkele maanden min of meer stabiel. De behandelaar ziet een groot risico op ontregeling als het duidelijke kader waar eiser zich nu in bevindt ingrijpend zou veranderen. Bij de huidige medicatie ervaart eiser weinig bijwerkingen. Eisers zus lijkt hem op momenten van ontregeling te kunnen motiveren om contact te zoek met zijn behandelaars en heeft tijdens zijn laatste episode het onmiddellijke gevaar van suïcide kunnen afwenden.
2.2.
Eiser wordt behandeld door een multidisciplinair team volgens het FACT-model. Hij wordt minimaal een keer per week gezien en er kan snel worden opgeschaald naar dagelijks contact of er kan een opname worden geregeld. Hij krijgt cognitieve gedragstherapie van een psycholoog en hij krijgt een keer per vier weken olanzapine (depot) en gebruikt daarnaast nog olanzapine indien nodig. De huidige behandeling is blijvend.
2.3.
Het achterwege blijven van medische behandeling kan volgens het BMA leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Er zijn voor eiser onvoldoende behandelmogelijkheden aanwezig in [land 1] . Reizen naar [land 1] wordt daarom afgeraden.
2.4.
Volgens het BMA is er met de huidige behandeling met de depotmedicatie geen sprake van een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte. Het is in het algemeen lastig te voorspellen of een medische situatie zonder behandeling binnen afzienbare tijd tot levensbedreigende situaties zal leiden. Er is wel een verhoogd risico op een levensbedreigende situatie. Dit zou aan de orde kunnen komen wanneer eiser een gevaar vormt voor zichzelf, bijvoorbeeld bij psychotische decompensatie. Medisch gezien zijn hierover geen harde prognoses te geven.
Justitiële Documentatie
3. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van [datum] blijkt dat eiser veelvuldig is veroordeeld voor strafbare feiten. Eiser is onder meer onherroepelijk veroordeeld voor de volgende feiten:
- schuldigverklaring zonder straf op [datum] voor een winkeldiefstal;
- schuldigverklaring zonder straf op [datum] voor belediging van een ambtenaar;
- 40 dagen gevangenisstraf voor op [datum] voor meerdere winkeldiefstallen;
- 40 uren werkstraf op [datum] voor het niet gehoorzamen van een ambtenaar;
- 6 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf op [datum] voor vernieling, belediging van een ambtenaar, aanranding, heling, meerdere bedreigingen en meerdere diefstallen;
- een geldboete op [datum] voor rijden onder invloed;
- 1 maand voorwaardelijke gevangenisstraf en 70 uren werkstraf op [datum] voor een winkeldiefstal;
- 3 weken gevangenisstraf waarvan 10 dagen voorwaardelijk op [datum] voor meerdere winkeldiefstallen;
- 2 maanden gevangenisstraf waarvan 1 maand voorwaardelijk op [datum] voor meerdere oplichtingen en een diefstal;
- 30 uren werkstraf op [datum] voor verduistering;
- 95 dagen gevangenisstraf op [datum] voor bedreiging en wederspannigheid;
- 40 uren werkstraf op [datum] voor belediging van een ambtenaar;
- 4 maanden gevangenisstraf op [datum] voor mishandeling en bedreiging;
- 50 uren werkstraf op [datum] voor oplichting en diefstal;
- 2 maanden gevangenisstraf op [datum] voor pogingen tot oplichting en diefstal;
- 1 maand gevangenisstraf op [datum] voor diefstal;
- geldboetes en een week hechtenis op [datum] voor rijden onder invloed en zonder rijbewijs;
- 2 weken gevangenisstraf op [datum] voor belediging van een ambtenaar en winkeldiefstal;
- 11 dagen gevangenisstraf op [datum] voor winkeldiefstal;
- 3 maanden gevangenisstraf waarvan 1 maand voorwaardelijk op [datum] voor verduistering.
Standpunt verweerder
4.1.
Verweerder heeft eisers verblijfsvergunning ingetrokken op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Daarin staat onder meer dat een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd kan worden ingetrokken als de vreemdeling bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd. Dit intrekkingscriterium is door verweerder uitgewerkt in de zogeheten glijdende schaal in artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000.
4.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de Kwalificatierichtlijn [1] niet van toepassing is, omdat eiser niet langer als vluchteling is aan te merken. In de woorden van verweerder is eisers vluchtelingenstatus niet langer actueel. De veiligheidssituatie in het [land 2] , thans [land 1] , is immers dusdanig gewijzigd dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat eiser bij terugkeer een risico loopt op vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. [2] Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 mei 2017 blijkt dat de vluchtelingenstatus los van de verblijfsvergunning kan worden beëindigd of ingetrokken. Omdat de Kwalificatierichtlijn niet van toepassing is, heeft verweerder getoetst aan het nationale openbare orde begrip, zoals uitgewerkt in artikel 3.86 van het Vb 2000.
4.3.
Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat er niet ambtshalve aan artikel 8 van het EVRM [3] hoeft te worden getoetst. Als eiser van mening is dat hij recht heeft op een verblijfsvergunning op grond van zijn familie- of privéleven in Nederland dan kan hij een daartoe strekkende aanvraag indienen.
Standpunt eiser
5.1.
Eiser voert in beroep aan dat zijn verblijfsvergunning volgens artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn alleen kan worden ingetrokken als hij een gevaar vormt voor de samenleving, omdat hij definitief is veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf. Uit artikel 24 van de Kwalificatierichtlijn volgt dat er sprake moet zijn van dwingende redenen van nationale veiligheid of openbare orde. De Kwalificatierichtlijn is op deze intrekking van toepassing, omdat eiser als vluchteling is erkend en als zodanig beschikt over een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Hieraan doet niet af dat eisers vluchtelingenstatus niet meer actueel is omdat er geen oorlog meer is in zijn land van herkomst.
5.2.
Daarnaast dient verweerder te toetsen of eisers persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Eiser verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2016 [4] en naar het arrest H.T. van het HvJEU [5] van 24 juni 2015. [6]
5.3.
Verder voert eiser aan dat de intrekking van zijn verblijfsvergunning in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft daar ten onrechte niet aan getoetst. Eiser verblijft al sinds 1992 in Nederland en heeft hier sociale en maatschappelijke banden opgebouwd. Zijn kinderen wonen allemaal in Nederland en hij is sterk afhankelijk van zijn behandelaars vanwege zijn psychiatrische stoornis. Bovendien gaat er geen concreet gevaar meer uit van eiser, omdat hij in de laatste jaren veel minder vaak is veroordeeld en minder zwaar is gestraft. De door hem gepleegde delicten hangen nauw samen met zijn bipolaire stoornis. Omdat zijn behandeling nu goed aanslaat, pleegt hij minder en minder ernstige strafbare feiten.
Juridisch kader
6.1.
Uit artikel 1C, aanhef en vijfde lid, van het Vluchtelingenverdrag volgt dat dit verdrag ophoudt van toepassing te zijn op een vluchteling die niet langer kan blijven weigeren de bescherming van het land waarvan hij de nationaliteit bezit, in te roepen, omdat de omstandigheden in verband waarmede hij was erkend als vluchteling, hebben opgehouden te bestaan.
6.2.
Uit artikel 11, eerste lid, aanhef en onder e, van de Kwalificatierichtlijn volgt dat een derdelander ophoudt vluchteling te zijn wanneer hij niet langer kan weigeren zich onder de bescherming te stellen van het land van zijn nationaliteit, omdat de omstandigheden in verband waarmee hij als vluchteling werd erkend, hebben opgehouden te bestaan.
6.3.
Artikel 14, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn bepaalt dat de lidstaten, met betrekking tot verzoeken om internationale bescherming die zijn ingediend na de inwerkingtreding van Richtlijn 2004/83/EG, de verleende vluchtelingenstatus van een derdelander intrekken, indien hij volgens de criteria van artikel 11 geen vluchteling meer is.
6.4.
Artikel 14, vierde lid, van de Kwalificatierichtlijn bepaalt dat de lidstaten de aan een vluchteling verleende status kunnen intrekken wanneer hij een gevaar vormt voor de samenleving van die lidstaat, omdat hij definitief veroordeeld is voor een bijzonder ernstig misdrijf.
6.5.
Uit artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 volgt dat de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd kan worden ingetrokken indien de vreemdeling bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd.
6.6.
In artikel 3.86 van het Vb 2000 is de glijdende schaal neergelegd aan de hand waarvan verweerder beoordeelt of een vreemdeling in het concrete geval een gevaar voor de openbare orde vormt.
Beoordeling door de rechtbank
7.1.
Verweerder heeft eisers verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde ingetrokken op grond van de openbare orde, zoals bedoeld in artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder niet de bevoegdheid heeft om eisers verblijfsvergunning in te trekken op de grond dat de omstandigheden in het land van herkomst zijn veranderd, aangezien deze intrekkingsgrond niet in artikel 35 van de Vw 2000 staat. Wat partijen verdeeld houdt is de vraag of verweerder in het bestreden besluit eerst op grond van de Kwalificatierichtlijn mocht bepalen dat eisers vluchtelingenstatus niet meer actueel is en vervolgens op grond van het nationale recht eisers verblijfsvergunning mocht intrekken.
7.2.
De rechtbank overweegt dat in de systematiek van het Vluchtelingenverdrag en de Kwalificatierichtlijn een onderscheid wordt gemaakt tussen het hebben van de vluchtelingenstatus en het hebben van een daarbij behorende verblijfstitel of verblijfsvergunning. In de nationale wet- en regelgeving is er echter voor gekozen om de vluchtelingenstatus te laten samenvallen met de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd. Dit betekent dat met de verlening van een verblijfsvergunning asiel op de a‑grond de vluchtelingenstatus wordt toegekend en dat met de intrekking van deze verblijfsvergunning in beginsel de vluchtelingenstatus wordt ontnomen.
7.3.
Verweerder heeft terecht betoogd dat uit de Afdelingsuitspraak van 9 mei 2017 volgt dat een vluchtelingenstatus kan blijven voortbestaan als een verblijfsvergunning is verlopen. Dit impliceert dat een vluchtelingenstatus ook los van de verblijfsvergunning zou kunnen worden ingetrokken of beëindigd. Dit is in lijn met de systematiek van de Kwalificatierichtlijn, waarin de intrekkingsgronden van de vluchtelingstatus los staan van de bepalingen over de verblijfsvergunning.
7.4.
Uit de Afdelingsuitspraak van 9 mei 2017 en de Kwalificatierichtlijn blijkt echter ook dat een vluchtelingenstatus niet van rechtswege eindigt als de omstandigheden in het land van herkomst zijn veranderd, maar dat de vluchtelingenstatus moet worden ingetrokken of beëindigd en dat daar een individuele beoordeling aan ten grondslag moet liggen. De woorden intrekken en beëindigen impliceren dat er actieve rechtshandeling van verweerder vereist is om iemand de vluchtelingenstatus te ontnemen.
7.5.
De rechtbank is van oordeel dat aan verweerder in de nationale wet- en regelgeving niet de bevoegdheid is verleend om een vluchtelingenstatus los van een verblijfsvergunning in te trekken of te beëindigen, nu in de nationale systematiek de vluchtelingenstatus en de verblijfsvergunning asiel samenvallen. Dit betekent dat verweerder in het bestreden besluit niet eisers vluchtelingenstatus heeft mogen intrekken of beëindigen (of, in de woorden van verweerder, niet meer actueel heeft mogen achten).
7.6.
Hieruit volgt dat de intrekking van eisers verblijfsvergunning op grond van de openbare orde samenvalt met de intrekking van zijn vluchtelingenstatus. Dit betekent dat de bepalingen van de Kwalificatierichtlijn, die zien op de intrekking van de vluchtelingenstatus, van toepassing zijn op de intrekking van de verblijfsvergunning. Zoals eiser terecht heeft betoogd, volgt uit de Kwalificatierichtlijn dat er bij intrekking van de vluchtelingenstatus op grond van de openbare orde sprake moet zijn van een veroordeling voor een bijzonder ernstig misdrijf. Verweerder heeft dit niet beoordeeld. Ook heeft verweerder nagelaten te beoordelen of eisers persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving, terwijl verweerder dit wel had moeten doen gelet op de Afdelingsuitspraak van 2 juni 2016.
8. Hieruit volgt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Dit betekent dat eisers verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd herleeft.
9. Gelet op de vernietiging van het bestreden besluit ziet de rechtbank geen aanleiding om eisers overige beroepsgronden te bespreken. Ook is er geen noodzaak om de ter zitting verzochte voorlopige voorziening toe te wijzen.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Als aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, voorzitter, mr. A.E.J.M. Gielen en mr. O.P.G. Vos, leden, in aanwezigheid van mr. F.P. van Straelen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2018.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: FvS
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's‑Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming.
2.Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie.
6.Zaaknummer C-373/13.