ECLI:NL:RBDHA:2018:7957

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
5 juli 2018
Zaaknummer
C-09-510463-HA ZA 16-532(2)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrechtelijke geschil over de toepassing van NEN 3140 en schriftelijke vastlegging bij brandinspectie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een geschil tussen een vennootschap onder firma, aangeduid als [A c.s.], en de Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. (NN) over de dekking van schade als gevolg van een brand. De rechtbank heeft op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in de bodemzaak, waarin de eisers, [A] en [B], vorderden dat NN gehouden is de schade te vergoeden. De kern van het geschil betreft de vraag of [A c.s.] heeft voldaan aan de eisen van de NEN 3140 norm, die betrekking heeft op de inspectie van elektrische installaties, en of schriftelijke vastlegging van de inspectie vereist was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat in een eerder vonnis van 28 december 2016 was geoordeeld dat [A c.s.] niet had voldaan aan de clausule van de verzekering, omdat er geen schriftelijke vastlegging was. [A c.s.] heeft echter betoogd dat de norm NEN 3140 niet vereist dat deze vastlegging schriftelijk is en dat de inspectie op andere manieren kan worden aangetoond. De rechtbank heeft getuigen gehoord, waaronder deskundigen die betrokken zijn bij de normcommissie van NEN 3140, en heeft geconcludeerd dat de norm niet expliciet schriftelijke vastlegging vereist. Dit leidde tot de conclusie dat NN niet kon volhouden dat [A c.s.] niet aan de clausule had voldaan.

De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat NN gehouden is om de schade te vergoeden, en dat de wettelijke rente verschuldigd is vanaf 24 augustus 2015. Ook zijn de proceskosten aan de zijde van [A c.s.] toegewezen. De rechtbank heeft de vordering van [A c.s.] tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat niet was komen vast te staan dat deze kosten daadwerkelijk waren gemaakt. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. A.M. Voorwinden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/510463 / HA ZA 16-532
Vonnis van 9 mei 2018
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
[de V.O.F.],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[A],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[B],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
procesadvocaat mr. E.J. Eijsberg te Rotterdam,
behandelend advocaat: mr. J. Backx te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. T. Smith-Hussein te Den Haag.
Eisers zullen hierna [A] , [B] en tezamen: [A c.s.] genoemd worden. Gedaagde zal worden aangeduid als NN.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 28 december 2016 en de daarin genoemde stukken;
  • de akte uitlaten bewijsopdracht van de zijde van [A c.s.] van 22 februari 2017;
  • de brief van de zijde van [A c.s.] van 8 juni 2017, met een complete en leesbare versie van de reeds eerder in het geding gebrachte productie 32;
  • het proces-verbaal van enquête aan de zijde van [A c.s.] van 12 juni 2017;
  • de producties O en P van de zijde van NN;
  • de producties Q en R van de zijde van NN;
  • het proces-verbaal van contra-enquête aan de zijde van NN van 6 november 2017;
  • de conclusie na (contra)enquête van de zijde van [A c.s.] van 20 december 2017;
  • de conclusie na (contra)enquête van de zijde van NN van 20 december 2017
  • de conclusie van antwoord na (contra)enquête van de zijde van [A c.s.] van 31 januari 2018;
  • de antwoordconclusie na enquête en contra-enquête van de zijde van NN van 31 januari 2018.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij vonnis van 28 december 2016 heeft de rechtbank geoordeeld dat [A c.s.] niet heeft voldaan aan de clausule, omdat op grond van 5.3.3. NEN 3140 enige schriftelijke vastlegging vereist is, en vaststaat dat [X] niets schriftelijk heeft vastgelegd. De rechtbank heeft voorts overwogen dat [A c.s.] heeft aangevoerd dat het causaal verband tussen de schending van de clausule en de schade ontbreekt, omdat feitelijk is gecontroleerd conform NEN 3140 en het ontbreken van schriftelijke vastlegging niet de oorzaak of mede-oorzaak kan zijn geweest van de brand. [A c.s.] is vervolgens in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat de schade niet is ontstaan of vergroot door het niet-nakomen van de clausule.
2.2.
[A c.s.] heeft daartoe een verklaring van ing. [(deskundige)getuige 1] (hierna: [(deskundige)getuige 1] ), lid van de normcommissie NEC 623 (die onder andere NEN 3140 beheert) en voorzitter van de normcommissie NEC 64 platform NEN 1010 in het geding gebracht. Voorts heeft [A c.s.] [(deskundige)getuige 1] en [(deskundige)getuige 2] (hierna: [(deskundige)getuige 2] ), onder wiens voorzitterschap NEN 3140 versie 1998 is opgesteld, als (deskundige) getuigen doen horen. [X] is opgeroepen, maar kon op grond van persoonlijke omstandigheden niet aanwezig zijn. [X] is nadien niet nogmaals opgeroepen, zodat de rechtbank vaststelt dat [A c.s.] afstand heeft gedaan van het als getuige doen horen van [X] .
2.3.
NN heeft rapportages van ing. [(deskundige)getuige 3] , onder meer oud-lid normcommissie NEC 64 (hierna: [(deskundige)getuige 3] ), respectievelijk ing. [(deskundige)getuige 4] (hierna: [(deskundige)getuige 4] ) in het geding gebracht, en vervolgens [(deskundige)getuige 3] en [(deskundige)getuige 4] als (deskundige) getuigen doen horen. Voorts heeft NN [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), technisch expert bij EMN, als getuige doen horen.
2.4.
Op de rol van 20 december 2017 hebben beide partijen een conclusie na (contra)enquête genomen (hierna: de conclusie van [A c.s.] respectievelijk NN), waarna partijen op de rol van 31 januari 2018 een antwoordconclusie na (contra)enquête hebben genomen (hierna: de antwoordconclusie van [A c.s.] respectievelijk NN).
2.5.
[A c.s.] heeft de rechtbank verzocht terug te komen op een aantal bindende eindbeslissingen. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie de eisen van een goede procesorde meebrengen dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerder door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800).
Terugkomen op bindende eindbeslissing dat NEN 3140 van toepassing is?
2.6.
De rechtbank begrijpt het betoog van [A c.s.] in zijn conclusie onder 2.21.1 zo dat de rechtbank wordt verzocht terug te komen op de bindende eindbeslissing dat NEN 3140 van toepassing is, omdat – aldus [A c.s.] – deze norm alleen geldt als een bedrijf een installatieverantwoordelijke heeft aangewezen, hetgeen niet het geval is en ook niet hoefde, omdat sprake is van een klein bedrijf.
2.7.
De rechtbank verwerpt dit betoog reeds op grond van het volgende. Indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat de NEN 3140 slechts geldt als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan en dat aan deze voorwaarden niet wordt voldaan, staat het partijen uiteraard vrij om bij overeenkomst te bepalen dat de norm desalniettemin van toepassing is. Dat is in het onderhavige geval gebeurd; de clausule houdt immers in dat controle plaatsvindt conform 5.3.3 van de NNI-uitgave ‘Bedrijfsvoering van elektrische installaties’, waarmee NEN 3140 wordt bedoeld.
Terugkomen op bindende eindbeslissing in rov 4.5 dat clausule niet onduidelijk is voor een ter zake deskundige?
2.8.
[A c.s.] verzoekt de rechtbank terug te komen op haar bindende eindbeslissing in rov. 4.5 van het tussenvonnis dat de clausule niet onbegrijpelijk is. Immers, uit de overgelegde verklaringen en afgelegde getuigenverklaringen is gebleken dat de clausule onduidelijk is, omdat de verplichtingen waaraan moet worden voldaan niet expliciet en duidelijk gesteld zijn in de clausule, aldus [A c.s.] De rechtbank overweegt dat [A c.s.] miskent dat de rechtbank in rov. 4.5 slechts heeft geoordeeld dat voor een ter zake deskundige duidelijk is dat het gaat om de normen NEN 1010 respectievelijk NEN 3140. De rechtbank heeft geen oordeel gegeven over de vraag of duidelijk is welke versie van die norm(en) van toepassing is en welke concrete verplichtingen gelden op grond van deze normen. Deze vragen waren ten tijde van het wijzen van het tussenvonnis geen onderwerp van debat. Er is dan ook geen sprake van een bindende eindbeslissing waarop kan worden teruggekomen. Na het wijzen van het tussenvonnis is de vraag welke versie van NEN 3140 van toepassing is daarentegen wel onderwerp van debat geworden. Welke versie van toepassing is kan echter in het midden blijven, zoals blijkt uit het hiernavolgende.
Terugkomen op bindende eindbeslissing in rov. 4.7 dat de clausule ook ziet op de elektrische installatie in het woonhuis?
2.9.
[A c.s.] verzoekt de rechtbank terug te komen op haar bindende eindbeslissing dat de clausule niet onduidelijk is en dus geen uitleg behoeft, welke beslissing de rechtbank volgens [A c.s.] in rov. 4.7 van haar tussenvonnis heeft genomen. De rechtbank kan [A c.s.] niet volgen in dat betoog. In rov. 4.7 heeft de rechtbank slechts geoordeeld dat de clausule niet onduidelijk is voor zover het betreft de vraag of deze ook ziet op de elektrische installatie van het woonhuis. [A c.s.] heeft niets aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat de rechtbank hierop moet terugkomen. De rechtbank ziet daar dan ook geen aanleiding toe.
Terugkomen op bindende eindbeslissing dat schriftelijke vastlegging is vereist?
2.10.
[A c.s.] verzoekt de rechtbank terug te komen op haar bindende eindbeslissing in rov. 4.12 en 4.13 van het tussenvonnis dat bepaling 5.3.3 NEN 3140 in ieder geval enige schriftelijke vastlegging vereist, gelet op bepaling 5.3.3.101.3 en 5.3.3.101.4.3. Volgens [A c.s.] moet onder vastleggen in de zin van de norm niet schriftelijk vastleggen worden verstaan, zoals blijkt uit alle getuigenverklaringen. Voldoende is dat iets vaststaat, aldus [A c.s.]
2.11.
NN heeft zich in de conclusie van antwoord onder 7.12 erop beroepen dat schriftelijke vastlegging is vereist. In haar (antwoord)conclusie heeft NN haar standpunt aangepast. Volgens NN betekent het begrip “vastlegging” dat de resultaten van de verrichte controle op enige wijze op of in een externe bron worden gedocumenteerd of geregistreerd. Hoewel NEN 3140 niet voorschrijft op welke wijze de resultaten van de controle moeten worden vastgelegd, is vastlegging door middel van een schriftelijke rapportage in de praktijk het meest gangbaar, zoals ook wordt bevestigd door de getuigen. Voor zover het juist is dat het begrip “vastleggen” een vertaling is van het in de Europese norm gehanteerde begrip “commitment”, betekent ook commitment vastleggen, en niet vaststaan, zoals [A c.s.] betoogt, aldus nog steeds NN.
2.12.
De rechtbank merkt op dat NN zich ter onderbouwing van haar standpunt dat [A c.s.] niet heeft voldaan aan het vereiste van schriftelijke vastlegging heeft beroepen op bepaling 5.3.3.101.3, 5.3.3.102.3 en 5.3.3.101.4 van NEN 3140 versie 1998. In haar tussenvonnis heeft de rechtbank in rov. 4.13 overwogen dat 5.3.3 NEN 3140 geen bepaling kent als bepaling 5.3.3.6 van NEN 3840, inhoudende “De resultaten van een inspectie moeten worden vastgelegd”, maar dat bepalingen 5.3.3.101.3 en 5.3.3.101.4.3 in ieder geval enige eis van schriftelijke vastlegging kennen. De rechtbank is tot dat oordeel gekomen op grond van de door NN overgelegde bladzijden die volgens NN deel uitmaakten van NEN 3140 versie 1998 (productie F). Nadien is echter duidelijk geworden dat NN bij conclusie van antwoord slechts een appendix bij NEN 3140 versie 1998 heeft overgelegd, maar niet de normtekst zelf. In NEN 3140 is immers wel degelijk een dergelijke bepaling opgenomen, namelijk onder 5.3.3.6:
“De resultaten van een inspectie moeten worden vastgelegd en passende herstelmaatregelen moeten worden getroffen”. In zoverre is deze overweging van de rechtbank dus niet juist. De rechtbank acht het feit dat zij bepaling 5.3.3.6 niet heeft betrokken in haar beoordeling ten tijde van het tussenvonnis evenwel niet van belang voor de uiteindelijke beoordeling, nu de kern is of onder “vastlegging” in de zin van NEN 3140 (schriftelijke) verslaglegging moet worden verstaan, of dat voldoende is – kort gezegd – dat komt vast te staan dat de installatie veilig is. Of de versie uit 1998 of 2011 van toepassing is, is hierbij niet van belang, nu afgezien van de toevoeging “
herstel” de tekst van 5.3.3.6 ongewijzigd is opgenomen in 5.3.3.6 van versie 2011.
2.13.
De toelichtende bepaling 5.3.3.2 (versie 1998) houdt het volgende in:
“Ten behoeve van een gestructureerde en reproduceerbare uitvoering van de visuele controle en de inspectie door meting en/of beproeving wordt aanbevolen gebruik te maken van controlelijsten of meetprotocollen, in welke vorm dan ook”.
2.14.
In de versie uit 2011 is daarover het volgende vermeld:
“5.3.3.2 De inspectie moet inhouden:

visuele inspectie volgens 5.101.6.1 en 5.102.11 en

meting en/of beproeving volgens 5.101.6.2 en 5.102.12
OPMERKING Voor een gestructureerde en reproduceerbare uitvoering van de inspectie wordt aanbevolen gebruik te maken van inspectielijsten of meetprotocollen, in welke vorm dan ook.”
2.15.
[(deskundige)getuige 2] heeft als getuige daarover het volgende verklaard:
“Ik kijk met u naar bepaling 5.3.3.101.3, naar de woorden ‘bepalen en met redenen omkleed vastleggen’. Hier staat wat de installatieverantwoordelijke moet doen, maar die is er niet. Deze bepaling is dus niet van toepassing.
Over 5.3.3.6 is veel vergaderd. Er is een stroming die dikke rapporten wil. De arbeidsinspectie wil dat het gewoon veilig is. Uit deze bepaling blijkt dat de resultaten niet schriftelijk hoeven worden vastgelegd. Het gaat er om dat er wordt gepiept als iets niet in orde is. Het zou natuurlijk kunnen dat dat dan op een werkbonnetje wordt geschreven. Maar uiteindelijk gaat het om de instemming van degene die de controle heeft uitgevoerd. Dat kan dus ook stilzwijgend.”
2.16.
De schriftelijke verklaring van [(deskundige)getuige 1] houdt onder meer het volgende in:
“(…) Ook is nadrukkelijknietin de norm geschreven dat de resultaten van een inspectieschriftelijkmoeten worden vastgelegd. Er wordt op gewezen datnietin de norm NEN 3140 wordt bepaald wat de vorm van de vastlegging moet zijn en of die vastlegging binnen een bepaalde tijd moet hebben plaatsgevonden. Het begrip vastlegging is een vertaling van de oorspronkelijk Engelstalige norm waarin het begrip commitment wordt gebruikt. Een betere vertaling zou zijn geweest:het moet vast staan dat.
Dat het vast staat kan blijken uit een schriftelijke verklaring, een digitale registratie in bijvoorbeeld een meetinstrument of bijvoorbeeld omdat een deskundige elektrotechnicus dit heeft geconstateerd. Ook kan uit de omstandigheden blijken dat het vast staat dat de installatie veilig kan worden gebruikt, bijvoorbeeld omdat een deskundige elektrotechnicus, stilzwijgend of sprekend, toestemt in het gebruik van de installatie.”
2.17.
[(deskundige)getuige 1] heeft als getuige het volgende verklaard:
“Bepaling 5.3.3.101.3. Waar het om gaat is of er überhaupt een installatieverantwoordelijke nodig is. En daarop is het antwoord nee, dus daarmee vervalt de verplichting tot vastleggen. Het klopt dat de verzekeraar de rol van de installatieverantwoordelijke heeft overgenomen door de clausule zo te formuleren.
Bepaling 5.3.3.6: ‘resultaten moeten worden vastgelegd’. Het doel is: als je iets constateert dat gevaarlijk is, moet het worden opgelost. Daar gaat het eigenlijk om. Vaak loopt een monteur mee met de inspecteur, die lost het dan direct op. dan ben je klaar. ‘De resultaten moeten worden vastgelegd’ moet dus niet letterlijk worden opgevat.
(…)
Het is dus niet zo dat de resultaten van de inspectie schriftelijk moeten worden vastgelegd, maar bedrijven doen dat bijvoorbeeld om aan de opdrachtgever te kunnen laten zien wat ze hebben gedaan.”
2.18.
[(deskundige)getuige 3] heeft als getuige het volgende verklaard:
7.
“Ik heb zelf bijna 25 jaar zulke inspecties uitgevoerd. Er werd altijd een schriftelijke rapportage gemaakt die werd ondertekend door de inspecteur. Dat was een stukje herleidbaarheid. Het vastleggen kan ook zijn dat de inspectie helemaal goed is en ik overal ben geweest. Dat is precies hetzelfde met meetresultaten. Je wil je installatie in de gaten houden, of er al wat aan gedaan moet worden, geld gereserveerd moet worden etc. Ik heb gebouwen van heel klein (woonhuis met administratiekantoor of dokterspraktijk) tot heel groot (Shell) geïnspecteerd.”
2.19.
Op vragen van mr. Smith-Hussein heeft hij het volgende verklaard:
3.
“U vraagt me wat ik bedoel met mijn opmerking dat het gebruikelijk is een inspectierapport op te maken. Van een inspectie wordt altijd een inspectierapport gemaakt. Dat is om aan te tonen dat je installatie voldoet en het wordt ook gebruikt om de installatie veroudering in de gaten te houden. (…) De wijze waarop vastlegging plaatsvindt is niet geregeld in NEN3140.”
2.20.
Op vragen van mr. Backx heeft [(deskundige)getuige 3] het volgende verklaard:
13.
“U vraagt me waar in 5.3.3.6 van versie 1998 staat dat meetwaarden moeten worden vastgelegd. (…)
In 5.3.3.6 wordt niet gesproken over meetwaarden. U vraagt me of ik een interpretatie geef van het woord resultaten. Als ik kijk naar mijn inspectieverleden zijn de resultaten alle resultaten die je tijdens de inspectie tegenkomt. Dat zijn meetresultaten maar ook visuele waarnemingen.
U vraagt mij waar in de bepaling 5.3.3.6 staat wat het doel is van herleidbaarheid. Dat staat in de toelichting van 5.3.3.2 op blz. 43. Het is volgens mij een resultaat, dat je het aantoonbaar hebt vastgelegd. Het is volgens mij geen procedure.
14.
U vraagt me waar in 5.3.3.6 staat dat de stappen van inspectie moeten worden vastgelegd. Het is gebruikelijk om de stappen van de inspectie vast te leggen. U vraagt me aan te geven of de stappen van inspectie zijn opgenomen in het kwaliteitshandboek van […][oud werkgever van [(deskundige)getuige 3] , toevoeging rechtbank]
. Ja, […] was een geaccrediteerde instelling. Het vastleggen van de stappen van de inspectie waardoor het herleidbaar is en gekeken kan worden wat de veroudering is, is vastgelegd in het kwaliteitshandboek. Daarin zijn stappen opgenomen voor een elektrotechnische inspectie. Dat staat niet alleen in het kwaliteitshandboek van […] , maar ook in het handboek NEN3140, uitgegeven door vakmedianet. Daarin is zelfs een 10-stappenplan opgenomen.”
2.21.
[(deskundige)getuige 4] heeft als getuige het volgende verklaard:
4.
“(…) ‘Vastleggen’ in 5.3.3.6 kan op verschillende manieren. Het kan bijvoorbeeld zinvol zijn om stickers te plakken. Er moet in ieder geval iets vastgelegd worden, de norm is daar heel duidelijk in.
(…)
Op vragen van mr. Backx antwoord ik als volgt:
(…)
14.
Waar in 5.3.3.6 staat dat de meetwaarden moeten worden vastgelegd? Een meetwaarde is een resultaat en de resultaten van een inspectie moeten worden vastgelegd. (…) Dat een meetwaarde moet worden vastgelegd, staat hier niet letterlijk. (…)
15.
U houdt mij pagina 12 voor van mijn rapport. Waar staat in 5.3.3. in de normtekst dat de meetwaarden moeten worden vastgelegd? Ik kan niet vinden in de norm dat onder 5.3.3. wordt gevraagd om meetwaarden vast te leggen.
16.
U vraagt me waar in de norm staat dat het doel van het vastleggen van het resultaat is dat meetwaarden kunnen worden gereproduceerd. Het vastleggen van resultaten is belangrijker geworden. In de toelichting staat het een en ander over het vastleggen van resultaten. In 5.3.3.2. In de norm kan ik daarover niets vinden.”
2.22.
[getuige 1] heeft als getuige het volgende verklaard:
“3. U vraagt of er een verplichting bestaat de resultaten vast te leggen. (…) In de norm van 1998 staat (…) de verplichting om de resultaten vast te leggen. En in de toelichting (5.3.3.101.4.3) staat dat je moet vastleggen welke meetinstrumenten en welke meetmethoden zijn gebruikt. De toelichting maakt deel uit van de norm, want er staat in hoe je iets moet interpreteren.”
2.23.
De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding terug te komen op haar bindende eindbeslissing in rov. 4.12 en 4.13 van het tussenvonnis dat NEN 3140 enige schriftelijke vastlegging vereist. De norm houdt deze eis niet in. Immers, als deze verplichting reeds uit de norm zou volgen, zou een aanbeveling zoals opgenomen in de toelichting in de versie uit 1998 en de opmerking in de versie uit 2011 niet nodig zijn. Dat deze aanbeveling in de praktijk veelal wordt opgevolgd, zoals blijkt uit de getuigenverklaringen van [(deskundige)getuige 3] en [(deskundige)getuige 4] , betekent niet dat de norm daartoe verplicht. Voor zover NN zich thans op het standpunt stelt dat voor zover schriftelijke vastlegging niet is vereist, in ieder geval is vereist dat de resultaten van de verrichte controle op enige wijze op of in een externe bron worden gedocumenteerd of geregistreerd, geldt dat dit evenmin kan worden afgeleid uit de norm. Bovendien zijn de (deskundige) getuigen hierover verdeeld. De rechtbank hecht meer waarde aan de verklaringen van [(deskundige)getuige 2] en [(deskundige)getuige 1] , omdat NEN 3140 versie 1998 is geschreven onder voorzitterschap van [(deskundige)getuige 2] , en [(deskundige)getuige 1] lid is van de normcommissie die NEN 3140 beheert. [(deskundige)getuige 3] en [(deskundige)getuige 4] waren, anders dan [(deskundige)getuige 2] , geen lid van de commissie die NEN 3140 versie 1998 heeft opgesteld en zijn evenmin aanwezig geweest bij vergaderingen en discussies van de normcommissie NEN 3140 versie 1998 over de tekstvoorstellen van NEN 3140 versie 1998. Gesteld noch gebleken is dat de versie uit 2011 ten opzichte van de versie uit 1998 is aangepast voor wat betreft de wijze van vastlegging. De daarop betrekking hebbende tekst is ongewijzigd gebleven.
2.24.
Uit zowel de versie uit 1998 als die uit 2011 volgt dus dat het opstellen van een inspectierapport wordt aanbevolen, maar niet verplicht is. Indien NN een inspectierapport wenst waaruit blijkt dat is gecontroleerd conform 5.3.3 van NEN 3140, had het op haar weg gelegen – als professionele, grote partij – dit expliciet in de clausule op te nemen. Nu zij dat heeft nagelaten kan zij [A c.s.] niet met succes tegenwerpen dat zij er niet voor heeft gezorgd dat er een inspectierapport is opgesteld of op een andere wijze tot (een schriftelijke) vastlegging is overgegaan.
2.25.
De omstandigheid dat de rechtbank terugkomt op haar onjuiste bindende eindbeslissing heeft gevolgen voor de bewijsopdracht. Immers, omdat de rechtbank van oordeel was dat [A c.s.] de clausule reeds had geschonden doordat geen sprake was van schriftelijke verslaglegging, was het aan [A c.s.] om te bewijzen dat ondanks het ontbreken van schriftelijke verslaglegging de inspectie in overeenstemming met de norm is uitgevoerd en de uitsluiting niet van toepassing is. Nu de rechtbank tot het eindoordeel is gekomen dat (schriftelijke) verslaglegging niet is vereist, is het thans aan NN om te stellen en bewijzen dat [A c.s.] niet aan de clausule heeft voldaan.
Is NN geslaagd in het bewijs van haar stelling dat [A c.s.] niet aan de clausule heeft voldaan?
2.26.
NN heeft in haar conclusie van antwoord aan de stelling dat [A c.s.] niet aan de clausule heeft voldaan ten grondslag gelegd dat [X] inhoudelijk niet heeft voldaan aan de vereisten die NEN 3140 stelt aan een visuele controle en een inspectie door meting of beproeving (zie rov. 4.10 van het tussenvonnis).
2.27.
Ter onderbouwing van haar stelling heeft NN zich beroepen op de verklaringen van [(deskundige)getuige 4] , [(deskundige)getuige 3] en [getuige 1] .
2.28.
[(deskundige)getuige 4] merkt in zijn schriftelijke verklaring (op p. 11) op dat uit de verklaring van [X] niet blijkt dat aan de elementen van bepaling 5.3.3 (een toelichtende bepaling uit de versie van 1998, die in 2011 in de normtekst is opgenomen) volledig is voldaan. [(deskundige)getuige 4] verklaart (op p. 12):
“Op basis van de verklaring kan niet worden vastgesteld of de visuele controle volledig is uitgevoerd. Eveneens kan niet worden vastgesteld of de bovenwoning is geïnspecteerd volgens de NEN 3140.”
2.29.
De verklaring van [(deskundige)getuige 3] , waar NN zich op beroept, houdt het volgende in:
2.
“U houdt mij een verklaring van [X] voor (productie 11 bij dagvaarding (pagina 7)) en vraagt mij of hetgeen hij heeft gedaan voldoet aan de keuring van NEN3140.
Als ik op bladzijde 8, vijfde gedachtestreepje, kijk, vind ik discutabel dat hij zegt “volgens mij doe je niet zoveel”. Hier mis ik een meting van de isolatieweerstand, circuitweerstand, eventueel aardverspreidingsweerstand. Als ik dit lees heeft hij niet zo gek veel gedaan. Aardlek wordt vaak twee keer per jaar getest door de gebruiker, dat is alleen een druk op de testknop. Met een inspectie ga je verder, dan meet je of de aardlek wel degelijk werkt. Bladzijde 8, laatste gedachtestreepje, waarin staat dat de aardlek visueel is gecontroleerd. Dat is geen inspectie van een installatie. U vraagt of het voor mijn oordeel uitmaakt of het om versie 1998 of 2011 gaat. Nee, inhoudelijk maakt het voor mijn conclusie niet uit.
3.
U houdt mij productie 23 bij dagvaarding voor. Onder i: daar mis ik een aantal metingen in. De verbindingen van de beschermingsleidingen bijvoorbeeld, aardelektroden (maar dat kan ik hier niet beoordelen, maar dat is wel gebruikelijk). Als je iedere week door een pand loopt, zie je de fouten niet meer, dat is een vergissing die vaak gemaakt wordt. Dus visuele controle gaat verder dan rondlopen, want dan ga je heel bewust controleren of alles voldoet. Onder l: het is gebruikelijk om als alles in de orde is daarvan een rapport op te stellen. Kortom: de inspectie is in mijn ogen niet compleet. Als je een goed oordeel van je elektrische installatie met betrekking tot veiligheid wil hebben moet je metingen doen en op grond van die resultaten kun je een uitspraak doen. Als je die metingen niet doet kun je niet 100% zeggen dat je installatie veilig is. (…)
4.
U houdt me productie 7 bij dagvaarding voor. Als ik naar deze verklaring kijk, mis ik de vastlegging van de resultaten. Er wordt geen referentie gemaakt naar NEN3140. Ik kan hier heel weinig mee. Als hij had geschreven conform de NEN3140 te hebben uitgevoerd kon ik er wat mee, maar nu niet.”
2.30.
De rechtbank overweegt dat hetgeen [(deskundige)getuige 3] en [(deskundige)getuige 4] hebben verklaard erop neerkomt dat op basis van de verklaring van [X] niet kan worden vastgesteld of hij volledig heeft voldaan aan NEN 3140, en dat de inspectie niet compleet is omdat een rapport ontbreekt. Daarmee is echter niet komen vast te staan dat [X]
nietheeft voldaan aan NEN 3140 en de bewijslast van NN brengt mee dat zij nu juist dat dient te bewijzen. In dit verband is van belang dat van [X] slechte enkele voorafgaand aan deze procedure opgestelde verklaringen beschikbaar zijn. Hij is niet ter zitting als getuige gehoord.
2.31.
Anders dan [(deskundige)getuige 3] en [(deskundige)getuige 4] , heeft [getuige 1] verklaard dat [X] niet heeft gecontroleerd volgens de norm. Daarbij is hij uitgegaan van de volgende opsomming, die volgens hem afkomstig is uit 5.3.2.1 van versie 2011 (p. 15 van het EMN rapport):
“In 5.3.3. van de NEN 3140 is vastgelegd op welke wijze de inspectie uitgevoerd dient te worden. Bij de inspectie van de installatie moet worden gecontroleerd:
a.
De beschermingsmaatregelen tegen elektrische schok, thermische invloeden, overstroom, overspanning, onderspanning.
b.
De juiste werking van de veiligheidsketens.
c.
De vrije ruimten en vluchtwegen.
d.
Het juiste gebruik, gelet op de omgevingsomstandigheden.
e.
De juiste werking van signalerings- en alarmeringssystemen die van belang zijn voor de veiligheid.
f.
Wat de getalswaarde is van de isolatieweerstand.
g.
Wat de weerstandswaarden van de beschermingsleidingen zijn.
h.
Wat de aanspreekstromen en aanspreektijden zijn van de aardlekbeveiligingstoestanden.
i.
Of de uitschakelkarakteristieken van schakelende beveiligingstoestellen tegen overstroom geen afwijking heeft groter dan de waarde waarbij het risico onaanvaardbaar wordt.”
2.32.
Volgens [getuige 1] heeft [X] daaraan niet (geheel) voldaan. [(deskundige)getuige 2] daarentegen heeft verklaard dat als hij de toelichtende bepalingen waarop deze opsomming is gebaseerd (5.3.3.101.4.1 en 5.3.3.101.4.2 van versie 1998) naast de verklaring van [X] legt, [X] aan die bepalingen heeft voldaan, voor zover deze van toepassing zijn. Sterker nog, volgens [(deskundige)getuige 2] voldoet hetgeen [X] heeft gedaan “duizend procent” aan wat je verwacht. De verklaring van [(deskundige)getuige 2] komt er dus op neer dat [X] heeft voldaan aan de eisen van visuele controle en inspectie door meting of beproeving. Gelet op de verklaring van [(deskundige)getuige 2] , aan wiens oordeel de rechtbank gelet op zijn deskundigheid veel waarde hecht, biedt de verklaring van [getuige 1] dus onvoldoende bewijs dat [X] niet heeft gehandeld overeenkomstig 5.3.3 van NEN 3140.
2.33.
De rechtbank merkt op dat het feit dat [(deskundige)getuige 2] uitgaat van de versie uit 1998 in zoverre niet relevant is, nu niet in geschil is dat hetgeen in 1998 in de toelichting was opgenomen (en waaraan [(deskundige)getuige 2] heeft getoetst), in 2011 in de normtekst is opgenomen. Daarnaast bevestigen zowel [(deskundige)getuige 3] , [(deskundige)getuige 4] als [getuige 1] dat het voor hun oordeel inhoudelijk niet uitmaakt of de versie uit 1998 of 2011 van toepassing is. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding in te gaan op de na enquête en contra-enquête ontstane discussie of versie 1998 of versie 2011 van toepassing is. Ook indien met NN wordt aangenomen dat versie 2011 van toepassing is, is niet komen vast te staan dat [X] niet heeft voldaan aan 5.3.3 van NEN 3140.
2.34.
In haar conclusie na enquête heeft NN nog aanvullend aangevoerd dat [A c.s.] niet heeft voldaan aan de clausule omdat niet blijkt dat de elektrische installatie in één keer is gecontroleerd. De rechtbank kan NN niet volgen in haar betoog. NN heeft niet toegelicht waaruit blijkt dat dit volgens de norm is vereist, terwijl dit ook uit niets blijkt.
2.35.
In haar conclusie na enquête betoogt NN voorts nog dat nergens uit blijkt dat [X] de controle heeft uitgevoerd aan de hand van elektrotechnische tekeningen en specificaties (bepaling 5.3.3.3). De rechtbank stelt vast dat [X] zich hierover niet heeft uitgelaten, maar dat hij daarnaar ook niet expliciet is gevraagd. Uit de afwezigheid van een verklaring van [X] hieromtrent, kan dan ook niet worden geoordeeld dat [X] aan deze verplichting niet heeft voldaan. Nu uit niets blijkt dat [X] niet aan genoemde verplichting heeft voldaan, staat dit in rechte niet vast en faalt het betoog van NN.
2.36.
De rechtbank stelt naar aanleiding van het voorgaande vast dat nog steeds niet is komen vast te staan welke precieze verplichtingen op grond van NEN 3140 in dit specifieke geval gelden en dus welke precieze verplichtingen [X] niet zou zijn nagekomen. Zowel [(deskundige)getuige 3] als [(deskundige)getuige 4] hebben immers ten aanzien van sommige punten opgemerkt dat die alleen gecontroleerd hoeven te worden indien zij aanwezig zijn, hetgeen zij niet hebben kunnen beoordelen. Ook [(deskundige)getuige 2] heeft verklaard dat bepaalde punten in dit geval niet aan de orde zijn. Dat betekent dat voor zover [X] een aspect niet heeft gecontroleerd, niet reeds op grond daarvan vaststaat dat niet is voldaan aan 5.3.3 van NEN 3140. Daarvoor moet immers eerst worden vastgesteld dat dit aspect in dit geval had moeten worden gecontroleerd, hetgeen uit de verklaringen van [(deskundige)getuige 3] en [(deskundige)getuige 4] in combinatie met de overige in het geding gebrachte stukken niet kan worden afgeleid. Daarmee heeft NN haar stelling dat [X] bepaalde verplichtingen ten onrechte niet is nagekomen onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd, terwijl dat inmiddels wel van haar had mogen worden verwacht. Om die reden komt de rechtbank niet toe aan bewijslevering door NN.
2.37.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat NN gehouden is in het onderhavige geval dekking te verlenen.
2.38.
NN heeft nog aangevoerd dat zij niet gehouden is een uitkering te doen aan [A c.s.] , althans niet eerder dan nadat ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN AMRO), die hypotheek- en pandhouder is, is voldaan en slechts voor zover de gevolgen van de brand hetgeen ABN AMRO toekomt overstijgen, aldus NN.
2.39.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit productie N bij conclusie van antwoord volgt dat ABN AMRO op 19 juni 2015 mededeling van haar pandrecht inzake een eventuele toekomstige uitkering heeft gedaan. Op grond van artikel 3:246 lid 4 BW kan de pandgever de bevoegdheid tot nakoming van de vordering tot vergoeding van de schade slechts uitoefenen, indien hij daartoe toestemming van de pandhouder (of machtiging van de kantonrechter) heeft verkregen. Gesteld noch gebleken is dat [A c.s.] die toestemming van ABN AMRO heeft verkregen. [A c.s.] heeft echter niet gevorderd een uitkering aan haar te doen. [A c.s.] heeft immers een verklaring voor recht gevorderd dat NN gehouden is de schade die [A c.s.] heeft geleden als gevolg van de brand te vergoeden. Zoals hiervoor overwogen, is de rechtbank van oordeel dat NN dekking dient te verlenen en aldus de schade dient te vergoeden. Uiteraard dient NN de schade te vergoeden aan de rechthebbende. Nu de rechtbank uit de stukken thans niet kan opmaken aan wie NN bevrijdend kan betalen, zal zij de gevorderde verklaring voor recht toewijzen, met dien verstande dat partijen na het wijzen van dit vonnis dienen na te gaan aan wie NN bevrijdend kan betalen.
2.40.
[A c.s.] vordert de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2015, het moment dat NN het verzoek tot uitkering onder de polis heeft afgewezen. Volgens NN is de wettelijke rente pas vanaf 14 september 2015 verschuldigd. Daaraan legt zij ten grondslag dat zij op grond van de toepasselijke polisvoorwaarden pas gehouden is tot uitkering over te gaan uiterlijk vier weken nadat zij in kennis is gesteld van alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de vraag of al dan niet sprake is van dekking. Nu NN pas op of omstreeks 17 augustus 2015 beschikte over alle noodzakelijk gegevens om de vraag of sprake was van dekking te kunnen beoordelen, hoefde zij in ieder geval niet eerder dan 14 september 2015 een uitkering te doen, aldus NN.
2.41.
De rechtbank volgt NN niet in haar betoog. Uit haar afwijzingsbrief van 17 augustus 2015 volgt dat NN op 24 juli 2015 reeds telefonisch heeft laten weten dat de schade niet was gedekt. Dat NN pas op 17 augustus 2015 beschikte over alle noodzakelijke gegevens om het verzoek om uitkering te kunnen beoordelen is dan ook niet gebleken. De rechtbank zal uitgaan van een termijn van vier weken na 24 juli 2015, dat wil zeggen 24 augustus 2015.
2.42.
[A c.s.] heeft een bedrag van € 904,- aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. NN heeft deze vordering betwist; volgens haar heeft [A c.s.] geen kosten gemaakt, omdat haar rechtsbijstandsverzekeraar, ARAG, alle kosten heeft gedragen. Gelet op de gemotiveerde betwisting door NN is niet komen vast te staan dat [A c.s.] deze kosten heeft moeten maken, zodat de vordering zal worden afgewezen.
2.43.
NN zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, aan de zijde van [A c.s.] tot op heden begroot op € 4.181,40,- (€ 2.172,- aan salaris advocaat (4 punten x tarief II ad € 543,-), € 1.929,- aan griffierecht en € 80,40 aan kosten dagvaarding). Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116).

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat NN gehouden is de schade ten gevolge van de brand te vergoeden aan de rechthebbende, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 augustus 2015, tot aan de dag der algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt NN in de kosten van het geding, aan de zijde van [A c.s.] begroot op € 4.181,40,-;
3.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Voorwinden en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2018.