ECLI:NL:RBDHA:2018:736
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot de algemene heffingskorting en vrijstelling van belasting op salaris van de Europese Unie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de inspecteur van de Belastingdienst over de hoogte van de algemene heffingskorting. De eiser, die in loondienst werkt voor een organisatie die onder het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie valt, heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015 een belastbaar inkomen opgegeven van € 6.663. De inspecteur heeft echter bij het opleggen van de aanslag afgeweken van deze aangifte en de algemene heffingskorting vastgesteld op € 1.342, in plaats van de door eiser berekende € 2.203.
De rechtbank heeft onderzocht of het salaris van eiser, dat vrijgesteld is van Nederlandse belastingheffing op grond van het Protocol, meegenomen moet worden bij de berekening van de algemene heffingskorting. De rechtbank oordeelt dat de Hoge Raad in een eerder arrest heeft geoordeeld dat een vrijstelling op grond van een internationale regeling niet zo ruim moet worden uitgelegd dat het salaris buiten aanmerking blijft bij de vaststelling van de draagkracht voor persoonsgebonden aftrekken. Dit betekent dat de inspecteur rekening mocht houden met het salaris van eiser bij de vaststelling van de algemene heffingskorting.
Daarnaast heeft eiser een subsidiair standpunt ingenomen dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, omdat de vermindering van de heffingskorting zou leiden tot een zwaardere belastingdruk op zijn overige inkomsten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen schending van het gelijkheidsbeginsel is, omdat niet is aangetoond dat eiser zwaarder wordt belast dan andere belastingplichtigen met vergelijkbare inkomenssituaties.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.