ECLI:NL:RBDHA:2018:736

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
25 januari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5517
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot de algemene heffingskorting en vrijstelling van belasting op salaris van de Europese Unie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de inspecteur van de Belastingdienst over de hoogte van de algemene heffingskorting. De eiser, die in loondienst werkt voor een organisatie die onder het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie valt, heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015 een belastbaar inkomen opgegeven van € 6.663. De inspecteur heeft echter bij het opleggen van de aanslag afgeweken van deze aangifte en de algemene heffingskorting vastgesteld op € 1.342, in plaats van de door eiser berekende € 2.203.

De rechtbank heeft onderzocht of het salaris van eiser, dat vrijgesteld is van Nederlandse belastingheffing op grond van het Protocol, meegenomen moet worden bij de berekening van de algemene heffingskorting. De rechtbank oordeelt dat de Hoge Raad in een eerder arrest heeft geoordeeld dat een vrijstelling op grond van een internationale regeling niet zo ruim moet worden uitgelegd dat het salaris buiten aanmerking blijft bij de vaststelling van de draagkracht voor persoonsgebonden aftrekken. Dit betekent dat de inspecteur rekening mocht houden met het salaris van eiser bij de vaststelling van de algemene heffingskorting.

Daarnaast heeft eiser een subsidiair standpunt ingenomen dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, omdat de vermindering van de heffingskorting zou leiden tot een zwaardere belastingdruk op zijn overige inkomsten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen schending van het gelijkheidsbeginsel is, omdat niet is aangetoond dat eiser zwaarder wordt belast dan andere belastingplichtigen met vergelijkbare inkomenssituaties.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 17/5517

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

25 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser(gemachtigde: J. Stelpstra),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 27 juni 2017 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2015 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2018.
Namens eiser zijn ter zitting verschenen zijn gemachtigde en [persoon 1].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 2],
[persoon 3] en [persoon 4].

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser is in loondienst werkzaam voor het [bedrijf] ([bedrijf]) te [plaats] in [land]. Eiser heeft van deze organisatie in 2015 een salaris genoten van € 95.331. Dit salaris is op grond van artikel 12 van het Protocol (Nr. 7) betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, C326/1 (het Protocol) vrijgesteld van Nederlandse belastingheffing.
2. In zijn aangifte IB/PVV 2015 heeft eiser aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.663. De algemene heffingskorting is daarbij berekend naar een bedrag van € 2.203.
3. Verweerder is bij het opleggen van de aanslag afgeweken van de ingediende aangifte. De algemene heffingskorting is daarbij vastgesteld op € 1.342.
4. Tussen partijen is in geschil of bij de berekening van de algemene heffingskorting, als bedoeld in artikel 8.10, tweede lid, van de Wet IB 2001, rekening moet worden gehouden met het door eiser genoten salaris van [bedrijf].
5. Op grond van artikel 8.10, eerste lid, van de Wet IB 2001mgeldt de algemene heffingskorting geldt voor iedere belastingplichtige. Volgens het tweede lid van dit artikel bedraagt de algemene heffingskorting € 2.203, verminderd met 2,32% van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat meer bedraagt dan € 19.822, met dien verstande dat de vermindering ten hoogste € 861 bedraagt.
6. Op grond van artikel 12 van het Protocol worden de ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie onderworpen aan een belasting ten bate van de Unie op de door haar betaalde salarissen, lonen en emolumenten. Zij zijn vrijgesteld van nationale belastingen op de door de Unie betaalde salarissen, lonen en emolumenten.
7. De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in zijn arrest van 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2997 heeft geoordeeld dat een vrijstelling op grond van een internationale regeling als hier bedoeld, niet zo ruim moet worden uitgelegd, dat de daarin bedoelde salarissen en emolumenten ook buiten aanmerking dienen te blijven in een geval waarin de draagkracht dient te worden vastgesteld met het oog op een persoonsgebonden aftrek, die in mindering komt op de belasting die is verschuldigd over het overige inkomsten, waarop de vrijstelling niet van toepassing is. Toegepast op het onderhavige geval leidt dit ertoe dat verweerder rekening mocht houden met het door eiser van [bedrijf] genoten salaris bij de vaststelling van de omvang van de algemene heffingskorting. Het andersluidende standpunt van eiser berust op een onjuiste rechtsopvatting.
8. Eisers subsidiaire standpunt ziet op schending van het gelijkheidsbeginsel. Eiser heeft gesteld dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden nu de vermindering van de algemene heffingskorting in de door verweerder voorgestane zin tot gevolg heeft dat eiser zwaarder wordt belast over zijn overige inkomsten.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is het gelijkheidsbeginsel niet geschonden.
Niet is gebleken dat eiser ten aanzien van zijn overige niet van [bedrijf] genoten inkomen zwaarder wordt belast dan belastingplichtigen die dezelfde overige inkomsten genieten en daarnaast niet een van belasting vrijgesteld salaris van [bedrijf] genieten.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen is beroep ongegrond verklaard.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, rechter, in aanwezigheid van mr. E.J.P. Nevens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.