ECLI:NL:RBDHA:2018:7091

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
15 juni 2018
Zaaknummer
NL17.4978
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van onvoldoende geloofwaardigheid van bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij een oprechte bekering tot het christendom had ondergaan. De eiser, die in 2015 asiel had aangevraagd, verklaarde dat hij afkomstig was uit Iran en dat hij zich had bekeerd tot het christendom, maar de rechtbank oordeelde dat zijn verklaringen inconsistent waren en niet voldoende bewijs boden voor de geloofwaardigheid van zijn bekering.

De rechtbank merkte op dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom de verklaringen van de eiser over zijn bekering niet geloofwaardig waren. De eiser had wisselend verklaard over het tijdsverloop van zijn bekering en had niet overtuigend aangetoond waarom zijn bekering tot het christendom relevant was in het licht van zijn afvalligheid van de islam. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Raad van State, waarin werd benadrukt dat bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering, de motieven en het proces van bekering doorslaggevend zijn.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de eiser niet had aangetoond dat zijn aanvraag was gegrond op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening van de verblijfsvergunning vormden. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.4979

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. J.C.A. Koen),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en diens rechtsvoorgangers, verweerder
(gemachtigde: mr. S.F.E. Verdonck).

ProcesverloopBij besluit van 14 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen D. Madjlessi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting heeft de rechtbank de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1. Eiser is van Iraanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 27 oktober 2015 een asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft verklaard afkomstig te zijn uit het dorp Dehbit, Marvdasht, in Iran. Hij heeft zich van de islam afgekeerd. In 2013 is hij bekeerd tot het christendom. Hij is daarbij geïnspireerd door [naam 4] ([naam 4]). In zijn land uitte eiser openlijk kritiek op de islam. De vader van eisers neef [naam 2] waarschuwde dat onder andere [naam 2] en eiser werden gezocht. Eiser heeft toen besloten het land te ontvluchten. Eiser heeft dit gedaan met [naam 2] en een andere neef, [naam 3] . Bij terugkeer naar Iran vreest eiser te worden gedood.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij hem sprake is van een oprechte bekering tot het christendom. De verklaringen van eiser
over de wijze waarop hij openlijk kritiek leverde op de islam en zijn gestelde
afvalligheid worden daarom ook niet geloofwaardig geacht. De problemen die uit de gestelde bekering zijn voortgevloeid zijn daarmee ook niet geloofwaardig. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als ongegrond.
4. Eiser voert aan dat sprake is geweest van een passieve bekering. Mocht toch sprake zijn van een actieve bekering dan is eiser van mening dat hij overtuigend heeft verklaard over meerdere aspecten van zijn bekering. Hij noemt daarbij zijn afvalligheid van de islam, motieven voor bekering, de reden voor bekering, de twijfels en het nadenken over de gevolgen daarvan, wat trekt in het christendom en de kern van het christendom. Eiser meent dat verweerder meer betekenis toe moet kennen aan zijn doop en zijn kennis van het christendom.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraken van 15 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2801 en van 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:888) volgt dat verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering doorslaggevend gewicht kan toekennen aan de motieven voor en het proces van bekering. Dit geldt temeer indien een vreemdeling, zoals eiser, afkomstig is uit een land waar een bekering tot een andere dan de daar gangbare geloofsovertuiging maatschappelijk onacceptabel is.
6. Allereerst merkt de rechtbank op dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eisers verklaringen over zijn gestelde bekering meer passen bij een actieve bekering. Eiser beschrijft in zijn verklaringen tijdens het nader het gehoor immers ook zelf een proces. De rechtbank verwijst in dit verband naar overweging 7.2 van de uitspraak van de Afdeling van 30 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3502).
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder daarom zijn vaste gedragslijn heeft kunnen volgen bij het onderzoek naar de door eiser gestelde bekering, waarbij verweerder vragen stelt over onder meer de motieven voor en het proces van bekering, de kennis van het geloof, de doop, kerkgang en de persoonlijke betekenis van de bekering voor eiser.
8. Aan zijn standpunt dat eisers bekering tot het christendom niet geloofwaardig is, heeft verweerder het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft wisselend en inconsistent verklaard over het tijdverloop van zijn gestelde bekering. Over de kern van het christendom heeft hij slechts in algemene termen verklaard, zoals liefde, hoop en het eeuwige leven. Eiser heeft niet duidelijk gemaakt waarom dit niet te vinden is binnen de islam. Dat de islam alleen over bestraffing en geweld gaat, heeft eiser niet geconcretiseerd. Met zijn ontmoeting met [naam 4], waar eiser van onder de indruk raakte door diens rust en verdraagzaamheid, heeft eiser zijn interesse in het christendom niet aannemelijk gemaakt. Ook heeft eiser niet concreet en persoonlijk geduid wat de gestelde bekering voor hem betekent in zijn dagelijks leven. Eisers verklaring over zijn evangelisatie-activiteiten heeft verweerder summier en vreemd gevonden omdat deze niet ging over het verbreiden van het christelijk geloof maar over zijn gedrag en het goede voorbeeld geven, zoals het nakomen van afspraken.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zijn standpunt uitvoerig en gemotiveerd uiteengezet in het bestreden besluit en eisers bekering niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Eisers doop en gestelde bijbelstudie in Nederland kunnen hieraan niet afdoen. Het is immers aan eiser om overtuigende verklaringen af te leggen over zijn motieven voor en proces van bekering en daar is hij niet in geslaagd. Voorts heeft verweerder ook gewezen op de vele gelijkenissen van zijn relaas met het relaas van zijn neef [naam 2] . Terecht heeft verweerder geconcludeerd dat dit afbreuk heeft gedaan aan eisers geloofwaardigheid. Eiser heeft door middel van citaten uit zijn gehoren gesteld dat hij over de door hem benoemde aspecten overtuigend heeft verklaard, maar daarmee acht de rechtbank de door verweerder gegeven motivering niet weerlegd. Niet toegelicht wordt waarom deze citaten een ander licht werpen op verweerders motivering dan wel dat deze onjuist zou zijn. Dat eiser te vrezen zou hebben voor ernstige schade bij terugkeer naar zijn land van herkomst als gevolg van zijn gestelde illegale uitreis is in beroep niet meer bestreden.
10. Gezien het voorgaande heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Verweerder heeft de asielaanvraag daarom terecht op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 afgewezen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Evenhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.