ECLI:NL:RBDHA:2018:6050

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2018
Publicatiedatum
24 mei 2018
Zaaknummer
C/09/548735 / HA ZA 18-229
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verbetering van verstekvonnis in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de rechtbank Den Haag op 16 mei 2018 uitspraak gedaan in de zaak tussen de VVE Willem de Zwijgerlaan/Statensingel, eiseres, en een niet verschenen gedaagde. De eiseres had op 24 april 2018 verzocht om verbetering van een verstekvonnis dat op 11 april 2018 was gewezen. Dit verzoek was gedaan omdat de gedaagde, na de zuivering van het verstek op 10 april 2018, de mogelijkheid wilde krijgen om een conclusie van antwoord in te dienen. De rechtbank heeft de VVE in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren. De advocaat van de VVE, mr. M.A. van der Lubbe, heeft bezwaar gemaakt tegen het verzoek, stellende dat er geen sprake was van een kennelijke fout die eenvoudig te herstellen was, zoals vereist door artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het verzoek om verbetering niet kon worden ingewilligd. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een kennelijke fout in het verstekvonnis, maar eerder van een inhoudelijke misslag. De rechtbank benadrukte dat een onjuist geachte rechterlijke einduitspraak alleen kan worden aangetast door het aanwenden van een rechtsmiddel. De rechtbank concludeerde dat het verzoek om verbetering van het verstekvonnis moest worden afgewezen.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de VVE aan de gedaagde had medegedeeld geen aanspraak te maken op dwangsommen, omdat partijen over het geschilpunt overeenstemming hadden bereikt. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om verbetering van het verstekvonnis afgewezen, en dit vonnis is openbaar uitgesproken op 16 mei 2018.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/548735 / HA ZA 18-229
Vonnis van 16 mei 2018
in de zaak van
de rechtspersoon
VVE WILLEM DE ZWIJGERLAAN/ STATENSINGEL,
gevestigd te Gouda,
eiseres,
advocaat mr. M.A. van der Lubbe te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen.

1.Het verzoek tot verbetering

1.1.
Bij brief van 24 april 2018 is namens [gedaagde] aan de rechtbank verzocht om verbetering van het op 11 april 2018 in deze zaak gewezen verstekvonnis, in die zin dat aan [gedaagde] de mogelijkheid wordt geboden om zes weken na de zuivering van het verstek (welke op 10 april 2018 heeft plaatsgevonden) een conclusie van antwoord te nemen.
1.2.
De rechtbank heeft de VVE in de gelegenheid gesteld zich over dit verzoek uit te laten. Bij emailbericht van 26 april 2018 heeft mr. Van der Lubbe namens de VVE aan de rechtbank bericht tegen inwilliging van dat verzoek het volgende bezwaar te hebben. Uit artikel 31 Rv volgt dat een verbetering van een vonnis slechts mogelijk is bij kennelijke fouten die eenvoudig te herstellen zijn. In deze is geen sprake van een kennelijke fout, als bedoeld in artikel 31 Rv. De herstelmogelijkheid van 31 Rv geldt niet voor inhoudelijke misslagen. Daarbij is naar het oordeel van de VvE ook geen sprake van een fout die eenvoudig is te herstellen.

2.De beoordeling

2.1.
Uit het gesloten stelsel van in de wet geregelde rechtsmiddelen volgt dat een onjuist geachte rechterlijke einduitspraak niet anders dan door het aanwenden van een rechtsmiddel kan worden aangetast. In het verstekvonnis van 11 april 2018 is geen sprake van een kennelijke fout, die zich voor eenvoudig herstel leent. Weliswaar heeft de rechtbank abusievelijk ten onrechte een verstekvonnis gewezen, terwijl het verstek daags ervoor (10 april j.l. om 17.00 uur) was gezuiverd, maar aldus is sprake van een inhoudelijke / processuele misslag van de rechtbank. Overigens moet het verstekvonnis in dit geval worden beschouwd als op tegenspraak te zijn gewezen, nu niet de uiterlijke verschijningsvorm, maar het wezen van het vonnis beslissend is (zie Hoge Raad 18 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2642 en Hoge Raad 15 oktober 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1094, NJ 1994/7).
2.2.
Ook bij een ruime opvatting met betrekking tot het toepassingsbereik van art. 31 Rv., kan daaronder niet het geval worden gebracht waarin herstel wordt verzocht van een (processueel) verzuim van de rechtbank. Ook de rechter die weet of erop gewezen wordt dat hij er volkomen naast zat, kan zijn eigen einduitspraak dus niet herstellen, hoe 'kennelijk' de misslag ook was (zie Hoge Raad 13 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV5549, waarin het ging om een onjuiste overweging dat het griffierecht niet tijdig was ontvangen, en de daaraan voorafgaande conclusie van A-G Wesseling van Gent onder 2.8, en ook Hoge Raad 27 mei 2011, LJN BP8693 NJ 2010, 634, rov. 3.4., waarin het ging om een verzoek een met schending van het beginsel van hoor en wederhoor gegeven beslissing te herstellen door die terug te nemen).
2.3.
Daarmee rest de rechtbank niets anders dan het verzoek om verbetering af te wijzen. Overigens heeft de VVE, naar haar zeggen, aan [gedaagde] medegedeeld geen aanspraak te zullen maken op dwangsommen (omdat partijen over het betreffende geschilpunt alsnog overeenstemming hebben bereikt), alsmede dat zij het vonnis, in afwachting van hoger beroep, niet verder zal laten executeren.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst het verzoek om verbetering van het op 11 april 2018 tussen eiseres en gedaagde gewezen verstekvonnis af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Alt-van Endt en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2018. [1]

Voetnoten

1.type: