ECLI:NL:HR:2016:2642

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 november 2016
Publicatiedatum
18 november 2016
Zaaknummer
15/02723
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arresten in cassatie wegens schending van het recht op toegang tot de rechter en onterecht niet-ontvankelijk verklaren van verzet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij de arresten van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 oktober 2014 en 10 maart 2015 zijn vernietigd. De zaak betreft een geschil tussen [eisers] en [verweerder] over een huurovereenkomst. [verweerder] had een gedeelte van zijn loods aan [eisers] verhuurd, maar [eisers] hebben de loods ontruimd en geen huur meer betaald. In eerste instantie heeft de kantonrechter de vorderingen van [verweerder] afgewezen. In hoger beroep heeft het hof verstek verleend tegen [eisers] omdat het griffierecht niet tijdig was voldaan. Na een aantal tussenarresten heeft het hof de vorderingen van [verweerder] grotendeels toegewezen, waarbij [eisers] niet aanwezig waren.

De Hoge Raad oordeelt dat het hof de zaak ten onrechte als een verstekzaak heeft behandeld, omdat het verstek was gezuiverd door de betaling van het griffierecht. Hierdoor zijn de arresten van het hof op tegenspraak gewezen, wat betekent dat [eisers] geen verzet hadden moeten instellen, maar cassatieberoep. De Hoge Raad concludeert dat de toegang tot de appelrechter is aangetast en dat de veroordelingen van [eisers] in de arresten van het hof zijn tot stand gekomen met schending van hun recht om zich te verdedigen. De Hoge Raad vernietigt de arresten van het hof en verwijst de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.

De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van een eerlijk proces en de noodzaak voor rechters om de gevolgen van hun beslissingen zorgvuldig te overwegen, vooral in gevallen waar partijen door procesfouten ernstig nadeel ondervinden. De kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd tot de einduitspraak.

Uitspraak

18 november 2016
Eerste Kamer
15/02723
LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiseres 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats]
[vestigingsplaats] ,
2. [eiser 2] ,
3. [eiseres 3] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
EISERS tot cassatie,
advocaten: mr. B.T.M. van der Wiel en
mr. R.R. Verkerk,
t e g e n
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats]
[woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eisers] en [verweerder] .

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 318192/CV EXPL 11-4702 van de kantonrechter in de rechtbank Roermond van 6 september 2011 en 15 mei 2012;
b. de arresten in de zaak HD 200.108.394/01 en HD 200.108.394/02 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 januari 2013, 21 mei 2013, 4 maart 2014,
21 oktober 2014 en 10 maart 2015.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de arresten van het hof hebben [eisers] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor [eisers] toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van de arresten van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 januari 2013, 21 mei 2013, 4 maart 2014, 21 oktober 2014 en 10 maart 2015 en tot verwijzing.

3.Beoordeling van het middel

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verweerder] heeft een gedeelte van zijn loods te [woonplaats] aan [eisers] verhuurd. Volgens de huurovereenkomst ging de huur in op 1 juli 2009 en liep deze tot en met 30 juni 2010, waarna de huur zou worden voortgezet.
(ii) [eisers] hebben de loods ontruimd en verlaten op een voor 1 juli 2010 gelegen moment.
Zij hebben sinds 1 juli 2010 geen huur aan [verweerder] betaald.
3.2.1 In dit geding vordert [verweerder] onder meer dat [eisers] worden veroordeeld tot nakoming van de huurovereenkomst en betaling van achterstallige huurtermijnen. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen.
3.2.2 In het door [verweerder] ingestelde hoger beroep heeft het hof verstek verleend tegen [eisers] op de grond dat het griffierecht niet tijdig was voldaan.
Na tussenarresten van 29 januari 2013 en 21 mei 2013 heeft het hof bij arrest van 4 maart 2014 het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van [verweerder] grotendeels toegewezen. In deze arresten heeft het hof steeds vermeld dat [eisers] in hoger beroep niet zijn verschenen.
3.2.3 [eisers] zijn tegen de arresten van 29 januari 2013, 21 mei 2013 en 4 maart 2014 in verzet gegaan. Na een tussenarrest van 21 oktober 2014, heeft het hof bij eindarrest van 10 maart 2015 [eisers] niet-ontvankelijk verklaard in hun verzet. Daartoe heeft het in het eindarrest, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen:
“6.3.3 (…) Voor de ontvankelijkheid van een verzet is nodig dat sprake is van een veroordeling bij verstek. Daarbij geldt dat het wezen van de uitspraak prevaleert boven de vorm. Als de rechter abusievelijk een verstekvonnis wijst nadat de gedaagde het verstek had gezuiverd, dan is in wezen sprake van een contradictoir vonnis, waartegen alleen hoger beroep en geen verzet openstaat; HR 15 oktober 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1094.
Vaststaat dat in de zaken waarvan [eisers] verzet heeft gedaan haar toenmalige advocaat, nadat tegen [eisers] als geïntimeerde verstek was verleend wegens het niet voldaan hebben van het griffierecht, op 7 augustus 2012 alsnog het griffierecht voldaan heeft. Daardoor zijn de gevolgen van het verleende verstek vervallen, behalve ten aanzien van de daardoor veroorzaakte kosten (artikel 142 Rv). Hieruit volgt dat de na zuivering van het verstek gewezen arresten op tegenspraak gewezen arresten zijn, ook al is het hof er bij het wijzen van de arresten van uitgegaan dat [eisers] niet was verschenen. Van de arresten staat dientengevolge geen verzet open, maar alleen beroep in cassatie.
(…)
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen gebiedt de rechter, omwille van de rechtszekerheid, de consequenties ervan streng te handhaven. De omstandigheden van het onderhavige geval, dat het hof de zaak steeds behandeld heeft als een zaak op verstek, dat uit het roljournaal op geen enkel moment kenbaar is geweest dat het verstek is gezuiverd en dat [eisers] ernstig nadeel heeft ondervonden, brengen het hof dan ook niet tot een ander oordeel. Het feit dat [eisers] niet door haar advocaat op de hoogte is gesteld van het vervallen van de gevolgen van het verleende verstek, is bovendien een feit dat voor rekening en risico van [eisers] komt.”
3.3.1 Onderdeel 2.2 klaagt onder meer dat het onaanvaardbaar is (want strijdig met fundamentele rechtsbeginselen zoals de effectieve toegang tot de rechter en het vertrouwensbeginsel) dat een partij die zich laat leiden door foute aanwijzingen van het hof en daardoor op het verkeerde been wordt gezet, niet-ontvankelijk wordt verklaard.
3.3.2 Uitgangspunt in cassatie is dat de betaling van het door [eisers] in hoger beroep verschuldigde griffierecht ingevolge art. 353 lid 1 Rv in verbinding met art. 142 Rv ertoe leidde dat het tegen hen verleende verstek werd gezuiverd. Het hof heeft dan ook op zichzelf terecht geoordeeld dat zijn na de zuivering van het verstek gewezen arresten (van 29 januari 2013, 21 mei 2013 en 4 maart 2014) moeten worden aangemerkt als arresten die op tegenspraak zijn gewezen (vgl. HR 15 oktober 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1094, NJ 1994/7). [eisers] hadden tegen die arresten dus geen verzet bij het hof moeten instellen, maar cassatieberoep. In het onderhavige geval moet echter op deze regel om de volgende redenen een uitzondering worden aanvaard.
3.3.3 Het hof heeft vastgesteld dat de zaak in hoger beroep steeds is behandeld als een verstekzaak, uit het roljournaal op geen enkel moment kenbaar was dat het verstek was gezuiverd en [eisers] ernstig nadeel hebben ondervonden (zie hiervoor in 3.2.3). Dit komt erop neer neer dat [eisers] , mede als gevolg van een apparaatsfout aan de zijde van het hof, geen proceshandelingen hebben verricht in de periode tussen de zuivering van het verstek en het arrest van 4 maart 2014. In de periode tussen de arresten van 21 mei 2013 en 4 maart 2014 heeft bovendien een getuigenverhoor aan de zijde van [verweerder] plaatsgevonden waarbij [eisers] niet aanwezig of vertegenwoordigd waren doordat de zaak ten onrechte als verstekzaak werd behandeld. De veroordelingen ten laste van [eisers] in het arrest van 4 maart 2014, zijn aldus tot stand gekomen met schending van het recht van [eisers] om zich in het door [verweerder] ingestelde hoger beroep te verdedigen.
3.3.4 Door [eisers] in het verzet niet-ontvankelijk te achten op de grond dat herstel van het hiervoor in 3.3.3 bedoelde processuele verzuim aan de zijde van het hof, niet mogelijk is volgens de hiervoor in 3.3.2 vermelde regels, is de toegang tot de appelrechter in de kern aangetast. Onder dergelijke omstandigheden leidt onverkorte toepassing van die regels tot een resultaat dat niet voldoet aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM. Dat wordt in dit geval niet anders doordat [eisers] zelf hadden kunnen verzoeken in de gelegenheid te worden gesteld proceshandelingen te verrichten. Daarom had het hof in dit bijzondere geval aanleiding behoren te zien het verzet ontvankelijk te achten, met als gevolg dat de appelinstantie werd heropend, waarbij de verzetdagvaarding heeft te gelden als memorie van antwoord (vgl. HR 4 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3741, NJ 2014/142). In zoverre is de klacht gegrond.
3.3.5 Op grond van het voorgaande zullen de in verzet gewezen arresten worden vernietigd. De klachten van het middel behoeven voor het overige geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de arresten van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 21 oktober 2014 en 10 maart 2015;
verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van [eisers] op € 952,37 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van [verweerder] op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, G. de Groot, M.V. Polak en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
18 november 2016.