In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij de arresten van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 oktober 2014 en 10 maart 2015 zijn vernietigd. De zaak betreft een geschil tussen [eisers] en [verweerder] over een huurovereenkomst. [verweerder] had een gedeelte van zijn loods aan [eisers] verhuurd, maar [eisers] hebben de loods ontruimd en geen huur meer betaald. In eerste instantie heeft de kantonrechter de vorderingen van [verweerder] afgewezen. In hoger beroep heeft het hof verstek verleend tegen [eisers] omdat het griffierecht niet tijdig was voldaan. Na een aantal tussenarresten heeft het hof de vorderingen van [verweerder] grotendeels toegewezen, waarbij [eisers] niet aanwezig waren.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof de zaak ten onrechte als een verstekzaak heeft behandeld, omdat het verstek was gezuiverd door de betaling van het griffierecht. Hierdoor zijn de arresten van het hof op tegenspraak gewezen, wat betekent dat [eisers] geen verzet hadden moeten instellen, maar cassatieberoep. De Hoge Raad concludeert dat de toegang tot de appelrechter is aangetast en dat de veroordelingen van [eisers] in de arresten van het hof zijn tot stand gekomen met schending van hun recht om zich te verdedigen. De Hoge Raad vernietigt de arresten van het hof en verwijst de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.
De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van een eerlijk proces en de noodzaak voor rechters om de gevolgen van hun beslissingen zorgvuldig te overwegen, vooral in gevallen waar partijen door procesfouten ernstig nadeel ondervinden. De kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd tot de einduitspraak.