ECLI:NL:RBDHA:2018:5621

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
09/842178-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hawala bankieren met Iran en schending van sanctiewetgeving

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 april 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij Hawala-bankieren met Iran. De verdachte werd beschuldigd van het overmaken van geldbedragen van 10.000 euro of meer naar en van Iran zonder de vereiste schriftelijke melding bij de bevoegde autoriteit, wat in strijd is met de Sanctiewet 1977 en de Sanctieregeling Iran 2012. Daarnaast werd de verdachte verweten zonder vergunning het bedrijf van betaaldienstverlener uit te oefenen, wat in strijd is met de Wet op het financieel toezicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van witwassen, waarbij hij geldbedragen verwierf die afkomstig waren uit zijn eigen misdrijf. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de overtredingen van de sanctiewetgeving en het uitoefenen van betaaldiensten zonder vergunning. De rechtbank heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen, gezien de geestelijke en lichamelijke gezondheid van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige economische strafkamer
Parketnummer: 09/842178-14
Datum uitspraak: 24 april 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte 1],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 19 september 2016 (pro forma),
30 mei 2017 (pro forma), 11 december 2017 (pro forma) en 10 april 2018 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.J. Laman en van hetgeen door verdachtes raadslieden mr. H. Sytema en mr. C.M.H. van Vliet naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 10 april 2018 - ten laste gelegd dat:
1.
(zaaksdossier Witwassen)
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 21 november 2009 tot en met 10 november 2014 te Den Haag en/of elders in Nederland en/of te Iran (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) (telkens)
- van onderstaande voorwerp(en), de werkelijke aard en/of herkomst en/of vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) is/was en/of dat/die voorwerp(en) voorhanden heeft/had en/of
- onderstaand(e) voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt,
te weten een of meerdere geldbedrag(en) (zijnde de provisie uit de door verdachte en/of zijn mededader(s) uitgevoerde geldtransacties)
terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) (telkens) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
(zaaksdossier Boycot)
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 maart 2012 tot en met 10 november 2014, te Den Haag en/of elders in Nederland en/of te Teheran, althans in Iran, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk in strijd met het krachtens artikel 2 van de Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel 1 lid 1 van de Sanctieregeling Iran 2012 juncto artikel 30 en/of artikel 30bis van Verordening (EG) nr. 267/2012 en/of nr. 1263/2012 van de Raad van de Europese Unie van 23 maart 2012 en/of 21 december 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran, (meermalen) (een) geldbedrag(en) van 10.000 euro of meer heeft overgemaakt van en/of naar een Iraans persoon en/of entiteit en/of lichaam, of een daarmee gelijkwaardig bedrag, zonder deze op voorhand schriftelijk te melden bij de bevoegde autoriteit, te weten:
-op of omstreeks 18 januari 2013, althans in of omstreeks januari 2013 een geldbedrag van 59.900 euro en/of
-op of omstreeks 9 juni 2014, althans in of omstreeks juni 2014 een geldbedrag van 21.000 euro en/of
-op of omstreeks 31 oktober 2014, althans in of omstreeks oktober 2014 een geldbedrag van 11.500 euro;
3.
Verbeterde lezing van feit 3
De rechtbank leest de tenlastelegging van feit 3 verbeterd in die zin dat zij letters aan de in de tenlastelegging opgenomen transactiedata heeft toegevoegd om de bespreking van de feiten overzichtelijker te maken. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
(zaaksdossier Hawala)
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 juli 2012 tot en met 10 november 2014, te Den Haag en/of elders in Nederland en/of te Teheran, althans in Iran, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (telkens) opzettelijk zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld in artikel 2:3a lid 1 van de Wet op het Financieel Toezicht,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) ten behoeve van en/of op verzoek van ((een) onbekend gebleven) begunstigde(n) en/of ((een) onbekend gebleven) betaler(s) één of meer (contante) geldtransactie(s) en/of (één of meer (contante) geldtransfer(s) uitgevoerd en/of voor rekening van één of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) ontvangen en/of aan één of meer van de begunstigde(n) en/of betaler(s) beschikbaar gesteld en/of voor één of meer van de begunstigde(n) en/of betaler(s) gehouden, te weten:
A:-op of omstreeks 18 januari 2013, althans in of omstreeks januari 2013 een geldbedrag van 59.900 euro en/of
B:-op of omstreeks 17 mei 2014, althans in of omstreeks mei 2014 een geldbedrag van 1.600 euro en/of 2.000 euro en/of
C:-op of omstreeks 23 mei 2014, althans in of omstreeks mei 2014 een geldbedrag van 1.400 euro en/of
D:-op of omstreeks 29 mei 2014, althans in of omstreeks mei 2014 een geldbedrag van 1.000 euro en/of
E:-op of omstreeks 4 juni 2014, althans in of omstreeks juni 2014 een geldbedrag van 1.000 euro en/of
F:-op of omstreeks 9 juni 2014, althans in of omstreeks juni 2014 een geldbedrag van 21.000 euro en/of
G:-op of omstreeks 17 juni 2014, althans in of omstreeks juni 2014 een geldbedrag van 1.400 euro en/of
H:-op of omstreeks 27 juni 2014, althans in of omstreeks juni 2014 een geldbedrag van 1.300 euro en/of
I:-op of omstreeks 6 september 2014, althans in of omstreeks september 2014 een geldbedrag van 5.000 euro en/of 1.800 euro en/of 1.205 euro en/of
J:-op of omstreeks 11 september 2014, althans in of omstreeks september 2014 een geldbedrag van 2.002 euro en/of
K:-op of omstreeks 3 oktober 2014, althans in of omstreeks oktober 2014 een geldbedrag van 3.000 euro en/of 1.000 euro en/of
L:-op of omstreeks 8 oktober 2014, althans in of omstreeks oktober 2014 een geldbedrag van 1.850 euro en/of
M:-op of omstreeks 15 oktober 2014, althans in of omstreeks oktober 2014 een geldbedrag van 1.940 euro en/of 1.500 euro en/of
N:-op of omstreeks 18 oktober 2014, althans in of omstreeks oktober 2014 een geldbedrag van 1.600 euro en/of
O:-op of omstreeks 19 oktober 2014, althans in of omstreeks oktober 2014 een geldbedrag van 1.000 euro en/of
P:-op of omstreeks 25 oktober 2014, althans in of omstreeks oktober 2014 een geldbedrag van 1.750 euro en/of
Q:-op of omstreeks 29 oktober 2014, althans in of omstreeks oktober 2014 een geldbedrag van 4.000 euro en/of 1.000 euro en/of
R:-op of omstreeks 31 oktober 2014, althans in of omstreeks oktober 2014 een geldbedrag van 11.500 euro.

3.Verzoek tot schorsing van de vervolging ex artikel 16 van het Wetboek van

Strafvordering

3.1
Inleiding
In deze zaak heeft de rechtbank op 13 juni 2017 beslist op een namens de verdediging gedaan verzoek tot schorsing van de tegen verdachte ingestelde vervolging. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen. Kort gezegd is, onder verwijzing naar de rapportages die tot dan toe over de persoon van verdachte waren uitgebracht en de ter terechtzitting van 30 mei 2017 door verdachte afgelegde verklaring, geoordeeld dat verdachte de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging in voldoende mate begreep. Meer in het bijzonder heeft de rechtbank daarbij nog overwogen dat de omstandigheid dat het onderliggende dossier voor verdachte te omvangrijk en te ingewikkeld is en hij mogelijk meer dan gemiddelde bijstand van een advocaat die zijn belangen behartigt, behoeft, dit niet anders maakt.
Hierna is opnieuw om schorsing van de vervolging verzocht. Op dat verzoek heeft de rechtbank op 21 december 2017 beslist. Het verzoek is wederom afgewezen. De rechtbank verwees in de beslissing van 21 december 2017 naar haar beslissing van 13 juni 2017 en overwoog voorts als volgt:
‘De rechtbank ziet in hetgeen door de verdediging (…) is aangevoerd geen aanleiding om deze beslissing te heroverwegen. Het feit dat de verdediging niet in staat is geweest om met verdachte het dossier te bespreken, maakt dit niet anders. Uit de ter terechtzitting door de verdediging overgelegde recente medische stukken, volgt naar het oordeel van de rechtbank evenmin dat de situatie van verdachte dusdanig is verslechterd dat hij op dit moment de strekking van de vervolging niet (meer) zou begrijpen.’
De rechtbank heeft in genoemde uitspraak wel, op de voet van het bepaalde in artikel 509a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), verklaard dat vermoed wordt dat de geestvermogens van verdachte ziekelijk gestoord zijn en hij ten gevolge daarvan niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen. De voor deze situatie geschreven bijzondere regels voor berechting zijn vervolgens in werking getreden, ter waarborging van een behoorlijke belangenbehartiging.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Bij gelegenheid van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen verdachte heeft de verdediging wederom verzocht de vervolging van verdachte te schorsen. Zij heeft gepersisteerd in haar standpunt dat verdachte niet in staat is om de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te overzien omdat het niet mogelijk is om met verdachte op dossier- en detailniveau over de verdenkingen te spreken. In dit verband heeft verdediging ook naar voren gebracht dat het eerdere oordeel van de rechtbank over de gevraagde schorsing van de vervolging zich niet laat verenigen met het van toepassing verklaren van de procedure ex artikel 509a Sv en om die reden strijd oplevert met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen over het hernieuwde verzoek. Bij eerder gelegenheden pleitte hij voor afwijzing.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De verdediging heeft ter terechtzitting van 10 april 2018 geen nieuwe stukken overgelegd betreffende de lichamelijke en psychische toestand van verdachte. Het is hierom dat de rechtbank ook thans geen aanleiding ziet om terug te komen op haar oordeel dat verdachte in staat moet worden geacht de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te overzien. Wat gold voor de omstandigheid dat het dossier voor verdachte te omvangrijk en te ingewikkeld is, geldt ook voor de stelling van de verdediging dat het onmogelijk is diepgaand met verdachte over het dossier te spreken; dit alleen maakt echter niet dat verdachte de (strekking van de) tegen hem gerezen verdenkingen niet begrijpt.
De rechtbank volgt de verdediging niet in haar standpunt dat het van toepassing verklaren van de procedure ex artikel 509a Sv zich niet met dit oordeel laat verenigen, nu het toetsingscriterium bij een verzoek ex artikel 16 Sv een geheel andere is dan het criterium dat bepaalt of de procedure ex artikel 509a Sv in werking moet worden gezet.

4.Geldigheid van de dagvaarding betreffende het tenlastegelegde feit 1

4.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de tenlastelegging voor wat betreft feit 1 onvoldoende feitelijk is, dat het daardoor voor de verdediging onduidelijk is waarop zij zich moet richten en dat zulks tot nietigheid van de dagvaarding voor dat feit dient te leiden. Daartoe is aangevoerd dat in de tenlastelegging geen specifiek(e) geldbedrag(en) staat/staan vermeld en evenmin verhullingshandelingen en dat niet uit de tenlastelegging volgt dat feit 1 zich beperkt tot de onder 2 en 3 specifiek benoemde gedragingen, terwijl er sprake is van een tenlastegelegde periode van vijf jaren.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging voldoende feitelijk is omdat duidelijk is dat feit 1 in samenhang dient te worden bezien met de specifieke verwijten onder feiten 2 en 3 en het zaakdossier Witwassen. Daaruit volgt duidelijk dat het (uitsluitend) gaat om de genoten provisie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is de dagvaarding voldoende duidelijk, zeker indien deze in samenhang wordt bezien met het dossier, in het bijzonder het (zaak)dossier (‘Witwassen’), en de overige tenlastegelegde feiten. Uit de tenlastelegging volgt reeds dat het onder 1 tenlastegelegde verwijt ziet op geldbedragen die de verdachte als provisie voor de onder 2 en 3 tenlastegelegde geldtransacties zou hebben gekregen. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de verdediging zich heeft kunnen verweren tegen de tegen de verdachte geuite beschuldigingen. Dat in de tenlastelegging van dit feit geen specifiek(e) geldbedrag(en) staat/staan vermeld, doet daar niet aan af.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de dagvaarding voldoende feitelijk omschreven is en ook overigens aan de eisen van artikel 261 Sv voldoet. Het tot nietigheid strekkende verweer wordt mitsdien verworpen.

5.Bewijsoverwegingen

5.1
Inleiding
Uit een onderzoek naar mensenhandel zijn aanwijzingen naar voren gekomen dat er middels Hawala-bankieren (informeel: ondergronds bankieren) geldtransacties plaatsvonden tussen Nederland en Iran. Tegen verdachte zijn vermoedens gerezen dat hij daarbij betrokken is geweest als Hawala-bankier.
De verdachte wordt kort gezegd verweten dat hij – al dan niet te samen en in vereniging met (een) ander(en) –:
- opzettelijk zonder vergunning het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend (feit 3),
- opzettelijk in strijd met de voor Iran geldende sanctieregelingen geldbedragen van
€ 10.000,- of meer heeft overgemaakt van en naar Iran zonder die schriftelijk te melden bij de bevoegde autoriteit (feit 2) en
- een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van geld verkregen uit provisie van geldtransacties (feit 1).
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van enkele onderdelen van het onder 3 ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 en het overige onder 3 ten laste gelegde.
5.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft partiële vrijspraak van feit 3 en gehele vrijspraak van feit 1 bepleit.
Ten aanzien van feit 3 is aangevoerd dat slechts die transacties wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard waarvan vast staat dat deze daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Er moet volgens de verdediging sprake zijn van het vragen/ontvangen van provisie, het aangaan van een overeenkomst, het daadwerkelijk betalen of inhouden van provisie en het voorhanden hebben en overdragen van een geldbedrag. Uit tapgesprekken volgende aanwijzingen voor een mogelijke transactie zijn in dit verband niet voldoende. Voor bewezenverklaring van medeplegen moet voorts sprake zijn van een voldoende bijdrage van verdachte aan de totstandkoming van de beweerdelijke transactie(s).
Ten aanzien van feit 1 is ten eerste aangevoerd dat niet is gebleken dat de contante geldbedragen die onder verdachte zijn aangetroffen, bestemd waren voor Hawala-bankieren en dat evenmin is gebleken dat die geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn. Verdachte heeft een verifieerbare en niet op voorhand hoogst onaannemelijke verklaring gegeven voor de aanwezigheid van die geldbedragen, namelijk dat deze voortkomen uit zijn activiteiten voor Ashora (een organisatie die culturele activiteiten voor de Iraanse gemeenschap verricht), welke verklaring ook wordt ondersteund door aangetroffen administratie. Ook kan volgens de verdediging niet uit het dossier worden afgeleid dat – kort gezegd – geldbedragen die de kinderen van verdachte voorhanden hebben gehad, van misdrijf afkomstig zijn.
Ten tweede is aangevoerd dat – indien de rechtbank wel aannemelijk acht dat het geld onder verdachte bestemd was voor Hawala-bankieren – niet is uit te sluiten dat dit geen provisie was, maar geldbedragen die overgemaakt waren of overgemaakt moesten worden.
Dat maakt volgens de verdediging op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad dat niet kan worden gezegd dat die geldbedragen afkomstig waren van een voorafgaand misdrijf.
Ten derde is aangevoerd dat – indien de rechtbank wel aannemelijk acht dat het geld onder verdachte afkomstig was uit enig misdrijf – de gedragingen van de verdachte niet gericht waren op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld. Immers, er kan niet méér worden bewezen dan dat verdachte het geld heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad: er is geen bewijs voor gedragingen gericht op het verbergen of verhullen van een criminele herkomst. Van andere tenlastegelegde witwashandelingen, waaronder het uitgeven/omzetten, is volgens de verdediging evenmin gebleken.
5.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
5.4.1
Feit 3: Handelen als betaaldienstverlener zonder vergunning
Wat is een betaaldienstverlener?
Blijkens artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht is een betaaldienstverlener
:
-
degene die zijn bedrijf maakt van het verlenen van betaaldiensten.
Een betaaldienst is volgens datzelfde artikel een:
-
bedrijfswerkzaamheid als bedoeld in de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten.
Voornoemde richtlijn betreft Richtlijn 2007/64/EG van het Europese Parlement en De Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG.
Blijkens voornoemde bijlage bij die richtlijn betreffen betaaldiensten ex artikel 4 punt 3 van die richtlijn (die dezelfde strekking heeft als artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht):
1. Diensten waarbij de mogelijkheid wordt geboden contanten op een betaalrekening te plaatsen alsook alle verrichtingen die voor het exploiteren van een betaalrekening vereist zijn.
2. Diensten waarbij de mogelijkheid wordt geboden contanten van een betaalrekening op te nemen alsook alle verrichtingen die voor het beheren van een betaalrekening vereist zijn.
3. Uitvoering van betalingstransacties, met inbegrip van geldovermakingen, op een betaalrekening bij de betalingsdienstaanbieder van de gebruiker of bij een andere betalingsdienstaanbieder:
- uitvoering van automatische debiteringen, met inbegrip van eenmalige automatische debiteringen;
- uitvoering van betalingstransacties via een betaalkaart of een soortgelijk instrument;
- uitvoering van overmakingen, met inbegrip van automatische betalingsopdrachten.
4. Uitvoering van betalingstransacties waarbij de geldmiddelen zijn gedekt door een kredietlijn die aan de betalingsdienstgebruiker wordt verstrekt:
- uitvoering van automatische debiteringen, met inbegrip van eenmalige automatische debiteringen;
- uitvoering van betalingstransacties via een betaalkaart of een soortgelijk instrument;
- uitvoering van overmakingen, met inbegrip van doorlopende opdrachten.
5. Uitgifte en/of aanvaarding van betaalinstrumenten.
6. Geldtransfers.
7. Uitvoering van betalingstransacties waarbij de instemming van de betaler met een betalingstransactie wordt doorgegeven met behulp van een telecommunicatie-, digitaal of IT-instrument en de betaling rechtstreeks geschiedt aan de exploitant van de telecommunicatiediensten, het IT-systeem of het netwerk, die louter optreedt als intermediair tussen de betalingsdienstgebruiker en de persoon die de goederen levert of de diensten verricht.
Wanneer is er in de onderhavige zaak sprake van het handelen als betaaldienstverlener?
De verdachte wordt – kort gezegd – verweten het ten behoeve van/op verzoek van begunstigden/betalers uitvoeren van Hawala-geldtransacties.
Gelet op voornoemde wet en richtlijn is bij Hawala-bankieren sprake van handelen als betaaldienstverlener zodra er minst genomen:
Situatie 1:
- geld aan de verdachte of zijn mededader(s) is gegeven door een betaler, zijnde geld dat middels Hawala-bankieren naar een Hawala-bankier in een derde land (i.c. Iran) moet worden gestuurd
of
Situatie 2:
- geld of een opdracht tot afgifte van geld aan de verdachte of zijn mededader(s) is gegeven door een Hawala-bankier in een derde land (i.c. Iran), zijnde geld dat middels Hawala-bankieren door verdachte aan een begunstigde in Nederland moest worden gegeven.
Met één van die handelingen is immers de betrokkenheid van verdachte bij de Hawala-transactie gestart en daarmee is onder de in situatie 1 en 2 beschreven omstandigheden al sprake van een voltooid delict.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat dus niet is vereist dat provisie is gevraagd/ontvangen/ingehouden/betaald. Ook zonder betaling van provisie kan de verdachte nog steeds een Hawala-transactie verrichten en daarmee zich als betaaldienstverlener gedragen.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van twaalf tenlastegelegde transacties het dossier onvoldoende bewijs bevat op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat er minst genomen sprake was van één van de situaties zoals hiervoor beschreven.
Van tien transacties blijkt van niets meer dan van een uiting van een voornemen tot een Hawala-transactie. Van enige overdracht van geld aan de verdachte of zijn mededader(s) of een concrete en specifieke opdracht tot betaling (van een betaler of voor een begunstigde), is bij die transacties niet gebleken.
Het betreft de volgende in de (verbeterd gelezen) tenlastelegging opgenomen transacties:
B: op of omstreeks 17 mei 2014, ter zake een geldbedrag van 1.600 euro ,
B: op of omstreeks 17 mei 2014, ter zake een geldbedrag van 2.000 euro,
D: op of omstreeks 29 mei 2014, ter zake een geldbedrag van 1.000 euro,
E: op of omstreeks 4 juni 2014, ter zake een geldbedrag van 1.000 euro,
I: op of omstreeks 6 september 2014, ter zake een geldbedrag van 1.800 euro,
K: op of omstreeks 3 oktober 2014, ter zake een geldbedrag van 1.000 euro,
L: op of omstreeks 8 oktober 2014, ter zake een geldbedrag van 1.850 euro,
N: op of omstreeks 18 oktober 2014, ter zake een geldbedrag van 1.600 euro,
O: op of omstreeks 19 oktober 2014, ter zake een geldbedrag van 1.000 euro en
Q: op of omstreeks 29 oktober 2014, ter zake een geldbedrag van 4.000 euro.
Ten aanzien van twee transacties is de rechtbank van oordeel dat de precieze strekking van de daarop betrekking hebben tapgesprekken onvoldoende is gebleken. Uit de gesprekken is onvoldoende aannemelijk geworden dat zij betrekking hadden op een transactie die had plaatsgevonden/plaatsvond dan wel dat de desbetreffende transactie(s) in euro’s zou(den) hebben plaatsgevonden/plaatsvond(en).
Dat betreft de volgende in de (verbeterd gelezen) tenlastelegging opgenomen transacties:
I: op of omstreeks 6 september 2014, ter zake een geldbedrag van 1.205 euro en
Q: op of omstreeks 29 oktober 2014, ter zake een geldbedrag van 1.000 euro.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de onderdelen van feit 3 die hierop betrekking hebben.
De bewijsmiddelen
Advertentie op een Iraanse website
Uit het onderzoek volgt dat op 23 januari 2014 op de website [website 2] een advertentie werd aangetroffen, die op 21 november 2009 was geplaatst, met onder meer de (vertaalde) tekst: [2]
[tekst advertentie]
Verdachte staat ingeschreven op het adres [adres 2] te Den Haag en heet voluit [verdachte 1] [3] Voorts heeft hij verklaard de gebruiker te zijn van telefoonnummer [telefoonnummer 1] en dat [website 1] zijn website is. [4]
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldoende aannemelijk geworden dat de website verwijst naar de verdachte als aanbieder van de dienst van het wisselen van vreemd geld.
Transactie A: op of omstreeks 18 januari 2013, een geldbedrag van 59.900 euro
Op 15 augustus 2014 is de politie heimelijk binnengetreden in de woning gelegen aan de [adres 2] zijnde de woning van verdachte. Daar is administratie in beslag genomen, waaronder een papiertje met de volgende inhoud: [5]
Den Haag 18-01-13
[inhoud papiertje]
- voorzien van een handtekening -
Getuige [getuige] heeft bij de politie verklaard dat zij het papiertje had opgesteld en ondertekend. Zij vernam eind december 2012 dat zij zou delen in de erfenis van haar uit Iran afkomstige grootouder. Zij en haar twee zussen zouden het erfdeel van haar vader krijgen. Op enig moment kreeg zij via Facebook of WhatsApp te horen dat het geld bij verdachte lag. Zij is toen naar verdachte gegaan en heeft € 59.900 in contanten van hem uitbetaald gekregen. Op verzoek van verdachte heeft zij het papiertje opgesteld. [6] Bij de rechter-commissaris heeft zij bevestigd dat het geld via haar familie naar Nederland was gekomen. [vader] is haar vader en [tante] is haar tante in Iran. [7]
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op voornoemde bewijsmiddelen, kan worden bewezen dat verdachte omstreeks 18 januari 2013 in Den Haag aan [getuige]
€ 59.900,- heeft gegeven, hetgeen is aan te merken als een Hawala-transactie.
Transactie C: op of omstreeks 23 mei 2014, een geldbedrag van 1.400 euro
Op 23 mei 2014 heeft het volgende getapte en vertaalde telefoongesprek plaatsgevonden tussen de telefoonnummers [telefoonnummer 2] (de gebruiker wordt in het gesprek aangeduid als: “A”) en [telefoonnummer 1] (de gebruiker wordt in het gesprek aangeduid als: “R”): [8]
R: Menner [betrokkene 1] , ik schaam me dood, ik moest u bellen...stort het op de rekening van [betrokkene 2] ..
A: Moet ik het op de rekening van [betrokkene 2] opstorten...
R: Ja, ja,ja,ja...
A: [betrokkene 3] ...stuur het snel op....
R: Nu op dit moment staat op haar rekening..
A: Want…ik…
R: Vertel tegen haar/hem om naar het kantoor te gaan en daar dat ontvangen.
A: Ik ben dankbaar...dus [van].... [betrokkene 15] krijgen...
R: Oke, oke, oke
A: [betrokkene 3] ...het is 1400 stuks [€]
R: 1400 stuks [€] oke...de provisie wordt hier betaald of daar?
A: Hier [betrokkene 3] ..
R: Oke...oke, dus u stoort de provisie op de rekening hier..
A: Ik ga de provisie op uw rekening opstorten..
R: Van welke naam u dat wil opstorten geeft het aan mij door
A: Ik geeft 600 van een rekening en 800 van de andere rekening
R: Schrijf het “terug lening” oke...
A: Moet ik terug lening schrijven?
R: Ja,...ja
[…]
Uit transactiegegevens van de rekening van [dochter verdachte] , de dochter van verdachte [9] , volgt dat op 23 mei 2014 bedragen zijn gestort van € 830,- en € 625,-, dus in totaal
€ 1.455 euro. [10]
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op deze bewijsmiddelen, bewezen kan worden dat er ten gunste van verdachte op de rekening van zijn dochter twee geldbedragen zijn binnengekomen voor een Hawala-transactie van € 1.400,- .
Transactie F: op of omstreeks 9 juni 2014, een geldbedrag van 21.000 euro
Op 9 juni 2014 heeft het volgende getapte en vertaalde telefoongesprek plaatsgevonden tussen de telefoonnummers [telefoonnnummer] (de gebruiker wordt in het gesprek aangeduid als: “H”) en [telefoonnummer 1] (de gebruiker wordt in het gesprek aangeduid als: “R”): [11]
[…]
H: Meneer [verdachte 1] ! ben u in de auto?... Blijkbaar
R: Ja…ja
H: Is iemand bij u? Ik wil een vraag aan u stellen.
R: Nee..nee, alstublieft,.. Ik ben in uw dienst.
H: Ik heb uw nummer van meneer [betrokkene 4] gekregen. Hij zei dat u stuurt valuta naar Iran.
R: Ja...ja
[…]
H: Doet u dat?
R: Ja dat doe ik sinds 10 a 12 jaar.
H: Mijn klant...lk wekte samen met iemand anders. Vanwege [een aantal] redenen nu hij is weg, het is niet gelukt en zal dat ook niet lukken, Meneer [betrokkene 4] zei dat u dat doet.
R: ja, ja
H: Ja, van mijn klanten met wie ik samen heb gewerkt, kreeg ik 3%. Helft van het provisie gaaf ik aan hun en de andere helft was van mij.
R: Ja...ja
H: Goed, nu. kan ik op deze manier met u ook werken of niet?
R: Hoe kreeg het u? Hoeveel procent kregen ze?
H: 3%
R: Ha..3%...1 ,5% was van u en 1,5% was van die andere partij.
H: Ja dat was voor de gene wie het deed. Aangezien dat ik vaste adres had brachten de klanten hun geld naar mijn. Ze vertrouwde mij. Ik was verantwoordelijk voor het lukken of het niet lukken [van die transacties]. Ik moest bellen, telefoneren en zulke taken waren mijn taak. Ja ik heb jaren dit werk gedaan en nu wilde ik wetten of ik met u kan samenwerken of niet.
R: Kijk. ..u .. ..[de zin niet wordt afgemaakt] Op dit soort werk wordt uw investering gehalveerd. Hele investering is van mij. Als ik dit doe dit [de zin niet wordt afgemaakt] Van de andere kant wat ik moet doen en naar mij komt is de investering/kapitaal van de zoon van mijn broer, meestal doen we dat voor de studenten wie in het buitenland verblijven, en diet door het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn gebeurd, krijgen we ook 3% ...[ov] En dat wordt opgestuurd naar de vertegenwoordiger. Wat het wordt genoemd? ... In de verschillende steden, [zoals] Tabriz, Esfahan, Mashhad ezv. En dat wordt op hun rekeningen, zogenaamd kaar to kaart [fon.] op gestort
H: Nu, hoeveel wilt u aan mij geven?
R: U zegt helft en helft, dat kan ik niet, dit heeft geen nut voor mij meneer [betrokkene 5] .
H: Hoeveel? Als ik 1% krijg en u 2%, oke
R: Ja ..lk denk op deze manier lijkt me wel logisch...ja
H: Ja, Oke...als ik 1% krijg en u 2% Er is 10.000 stuks [geld]
R: Ja
H: Ik wil u nu aan mij de prijs geven.
R: U [wilt] dat ik u nu de prijs geven? Ik moet met Teheran contact nemen. Nu dat weet ik niet. Ik moet met Teheran contact nemen.
H: Goed, neem contact met Teheran.
R: Ik zal u erover berichten.
H: Nu zal ik op u telefoon wachten. Er zijn nog 5000 en nog de andere 6000
R: Als u die 10.000 geeft, wilt u dat nu het geld [op hun rekening] op gestort worden? Wilt u dat opsturen of dat hier brengen?
H: Kijk, het [geld] is hier. Dat is bij mij. Dat heeft aan mij gegeven.
R: Ja...ja...
[…]
R: Haj [betrokkene 5] (ng), Wilt de tegenpartij dat in Teheran ontvangen?
H: Ja,ja.
R: Als die wilt dat in Teheran ontvangen, [Hij/zij] kan naar het kantoor gaat en daar dat in euro krijgen. Waarom ze willen dat in Iraanse] Rial krijgen. Ze kunnen naar het kantoor gaan en daar zullen ze Euro een hun geven. U kunt dit aan uw klanten vertellen dat we in die groten steden kunnen hun Euro geven. Wie wilt gelde geven kan dat aan ons in euro geven, Ik houd niet dat ik moet zweren meneer
H: Oke, dit doe ik, dit doe ik.
R: In Teheran hebben we drie kantoren, een in [plaatsen kantoren] . Welk van die kantoren is voor hum...[zin niet wordt afgemaakt]
H: Dit doe ik. Oke, dit doe ik.
[…]
[betrokkene 5] heeft bij de politie verklaard de gebruiker te zijn van telefoonnummer [telefoonnnummer] . Hij heeft verklaard dat hij verdachte wel eens geld had gegeven voor zijn familie in Iran, dat verdachte voor hem zou overboeken naar Iran. Dat betrof een geldbedrag van € 10.000,- in juni van 2014. Hij had verdachte gebeld en gevraagd of hij geld voor hem in Iran kon uitbetalen. Na akkoord heeft verdachte het geldbedrag van € 10.000,- bij hem in Den Haag opgehaald. De zwager van [betrokkene 5] had hem op een gegeven moment gebeld om te zeggen dat hij het geld in Teheran (Iran) had ontvangen. [12]
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op deze bewijsmiddelen, kan worden bewezen dat verdachte van [betrokkene 5] € 10.000,- heeft ontvangen omstreeks 9 juni 2014 voor een Hawala-transactie van € 10.000,- waarbij verdachte betrokken was.
Transactie G: op of omstreeks 17 juni 2014, een geldbedrag van 1.400 euro
Op 17 juni 2014 heeft het volgende getapte en vertaalde telefoongesprek plaatsgevonden tussen de telefoonnummers [telefoonnummer 3] (de gebruiker wordt in het gesprek aangeduid als: “H”) en [telefoonnummer 1] (de gebruiker wordt in het gesprek aangeduid als: “R”): [13]
H: Meneer! Ik heb het opgestuurd.
R: Oke, het is goed. Heel dank
H: Ik hoop dat nu dat [op uw rekening] staat.
R: Heeft u het adres en de naam...[zin wordt niet afgemaakt]
H: Meneer, ik heb 1442 stuks [€] opgestuurd. 42 op basis van 3 % [plus] 1400 heb ik opgestuurd. Het wordt [totaal] 1442 stuks [€]
R: Met de hoop in Allah. Stuur alstublieft slechts de gegevens van uw schoonzus per sms naar mij op. Ik zal dat naar Teheran opsturen.
K: Bij mijn uitleg [betalingskenmerk] heb ik het volgen in het Nederlands geschreven: Volgens de afspraak tussen ik, u en [betrokkene 6] . Ik moest dit schrijven.
R: Ik heb u verteld dat u moest “terug lening” schrijven om met belasting niet probleem te krijgen.
H: Ik denk dat het geen probleem zal worden. Niemand heet dat aan mij gevraagd. Ik het van de particulier rekening opgestuurd en bovendien de bank ziet mijn als een restaurant eigenaar. Daarom wordt het geen probleem.
R: Oke
[…]
Uit transactiegegevens van de en/of-rekening van verdachte en zijn echtgenote volgt dat op 17 juni 2014 een geldbedrag van € 1.442,- is gestort, komende van de bankrekening op naam van [betrokkene 7] . [14]
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op voornoemd bewijsmiddelen, bewezen kan worden dat er op een bankrekening waarover verdachte de beschikking had, € 1.442,- is binnengekomen voor een Hawala-transactie van € 1.400,- waarbij verdachte betrokken was.
Transactie H: op of omstreeks 27 juni 2014, een geldbedrag van 1.300 euro
Op 26 juni 2014 heeft het volgende getapte en vertaalde telefoongesprek plaatsgevonden tussen de telefoonnummers [telefoonnummer 4] (de gebruiker wordt in het gesprek aangeduid als: “M”) en [telefoonnummer 1] (de gebruiker wordt in het gesprek aangeduid als: “R”): [15]
M: Meneer [betrokkene 8] heeft 1300 [geld] aan mij gegeven.
R: Oké, Oké. Vraag aan hem of wij dat op de eerdere rekening op storten.
M: [M vraagt die aan iemand in de achtergrond], Ja op de zelfde eerdere rekening.
R: Oké, Oké
M: Morgen moet hij zelf daar contact nemen.
R: Oké, Oké , Oké
[…]
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op voornoemd bewijsmiddel – in samenhang bezien met de overige bewezen verklaarde transacties –, bewezen kan worden dat een bekende van verdachte omstreeks 26 juni 2014 een geldbedrag van € 1.300,- in ontvangst heeft genomen voor verdachte voor een Hawala-transactie van € 1.300,- waarbij verdachte betrokken was.
Transactie I: op of omstreeks 6 september 2014, een geldbedrag van 5.000 euro
Op 6 september 2014 heeft het volgende getapte en vertaalde telefoongesprek plaatsgevonden tussen een onbekend gebleven telefoonnummer (in het gesprek wordt de gebruiker aangeduid als: “ [betrokkene 9] ”, waarbij met “1” en “2” er achter onderscheid wordt gemaakt tussen twee gesprekspartners) en de huistelefoon van de verdachte (in het gesprek aangeduid als: “ [verdachte 1] ”): [16]
[…]
[betrokkene 9] [1]: ik belde over meneer [betrokkene 9] en zijn vriend, hij wil met u spreken.
[verdachte 1] : wie is meneer [betrokkene 9] ?
[betrokkene 9] [1]: meneer [betrokkene 9] die gisteravond met u sprak. [er komt een stem uit achtergrond: ‘vorige keer’. en [betrokkene 9] reageerde tegen hem. Vertaler] vorige keer, ja. diegene die 5 stukken had gegeven.
DAL1RI: ja, gisteren had ook gebeld.
[betrokkene 9] [1]: ja, ik geef hoorn aan hem.
[betrokkene 9] [2]: dag [betrokkene 3] , goede morgen. [betrokkene 3] , ik heb gisteren met u gesproken, en mijn vriend [of vriendin. Vertaler] is ook hier. hij heeft 5 stukken meegenomen en hij betaalt ook 150 voor, eigenlijk voor de provisie, dat is in totaal 5150. en de test doet u dit.
[verdachte 1] : alleen, waar ik op moet storten. stuur mij per sms.
[betrokkene 9] [2]: zeker. ik zal direct uw telefoonnummer aan hen geven en ze zullen adres en bankrekening en telefoonnummer, dit is voor zijn [kan: haar. Vertaler] vader. die zullen wij sturen. en nu gaven wij het geld aan meneer [betrokkene 9] . Meneer [betrokkene 9] ! A.U.B. tel het. dan, doet u dit.
[verdachte 1] : oké. zeker.
[betrokkene 9] [2]: bedankt, [betrokkene 3] . wordt vandaag overgemaakt? klopt [betrokkene 3] ?
[verdachte 1] : ja, om, Indien jullie betaalt en rekeningnummer geeft, ja. het is over 2 of 3 minuten op hun rekening.
[betrokkene 9] [2]: 2 of 3 minuten, oké. dus [betrokkene 3] , ik zal nu uw telefoonnummer aan meneer [betrokkene 10] geven, dan zal ik per Viber of Whatsapp, alle u sturen. alle gegevens.
[verdachte 1] : oké.
[betrokkene 9] [2]: hartelijk dank [betrokkene 3] . Een moment totdat meneer [betrokkene 9] het geld telt, [uit achtergrond: ik zal bellen.] hij zei dat hij u belt.
[verdachte 1] : oké.
[…]
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op voornoemd bewijsmiddel – in samenhang bezien met de overige bewezen verklaarde transacties –, bewezen kan worden dat een bekende van verdachte omstreeks 6 september 2014 een geldbedrag van € 5.150,- in ontvangst heeft genomen voor verdachte voor een Hawala-transactie van € 5.000,- waarbij verdachte betrokken was.
Transactie J: op of omstreeks 11 september 2014, een geldbedrag van 2.002 euro
Op 11 september 2014 heeft het volgende getapte en vertaalde telefoongesprek plaatsgevonden tussen de telefoonnummers [telefoonnummer 5] (de gebruiker wordt in het gesprek aangeduid als: “ [betrokkene 11] ”) en [telefoonnummer 1] (de gebruiker wordt in het gesprek aangeduid als: “ [verdachte 1] ”): [17]
[…]
[betrokkene 11] : zeg, hij [of zij. Vertaler] heeft geld hier gebracht. het is € 2002.
[verdachte 1] : oké. indien jullie in Hoofddorp of Den Haag kwamen brengt het daar om mij te geven, met die rekening van [betrokkene 12] . totdat ik het kan berekenen.
[betrokkene 11] : mogelijk kom ik morgen naar Den Haag. vader begroet je.
[…]
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op voornoemd bewijsmiddel – in samenhang bezien met de overige bewezen verklaarde transacties –, bewezen kan worden dat een bekende van verdachte omstreeks 11 september 2014 een geldbedrag van € 2.002,- in ontvangst heeft genomen voor verdachte voor een Hawala-transactie van € 2.002,- waarbij verdachte betrokken was.
Transactie K: op of omstreeks 3 oktober 2014, een geldbedrag van 3.000 euro
Op 4 oktober 2014 heeft het volgende getapte en vertaalde telefoongesprek plaatsgevonden tussen de telefoonnummers [telefoonnummer 6] (de gebruiker wordt in het gesprek aangeduid als: “ [betrokkene 13] ”) en [telefoonnummer 1] (de gebruiker wordt in het gesprek aangeduid als: “ [verdachte 1] ”): [18]
[verdachte 1] : dag.
[betrokkene 13] : dag. wij zijn nu in Amersfoort. bij meneer [betrokkene 14] . ik wilde 3000 aan u geven. de provisie wil ik hier betalen.
[verdachte 1] : ja. ja.
[betrokkene 13] : hoeveel ik moet extra betalen?
[verdachte 1] : 90.
[betrokkene 13] : €90?
[verdachte 1] : ja.
[betrokkene 13] : geeft u mij een adres of iets in TEHERAN zodat ik kan [hij heeft zijn zin niet afgemaakt. Vertaler]
[verdachte 1] : ja. schrijf het telefoonnummer.
[betrokkene 13] : [tegen aanwezige persoon in zijn omgeving: lieve [betrokkene 5] ! heb je een pen?] sorry. een moment. [tegen andere persoon: ik heb een pen. meneer [betrokkene 5] ! schrijf hier.]. goed. zegt u maar.
[…]
[betrokkene 13] : o, sorry. mijn zoon gaat om te ontvangen.
[verdachte 1] : oké, hij kan ontvangen.
[…]
[betrokkene 13] : wanneer kan die jongen naar heen gaan?
[verdachte 1] : nu.
[betrokkene 13] : oké. ik zal geld hier overdragen.
[verdachte 1] : god helpe jullie.
[betrokkene 13] : tot ziens.
[…]
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op voornoemd bewijsmiddel – in samenhang bezien met de overige bewezen verklaarde transacties –, bewezen kan worden dat een bekende van verdachte op 4 oktober 2014 een geldbedrag van € 3.090,- in ontvangst heeft genomen voor verdachte voor een Hawala-transactie van € 3.000,- waarbij verdachte betrokken was.
Transactie M: op of omstreeks 15 oktober 2014, een geldbedrag van 1.940 euro
Op 15 oktober 2014 heeft het volgende getapte en vertaalde telefoongesprek plaatsgevonden tussen een onbekend gebleven telefoonnummer (de gebruiker wordt in het gesprek aangeduid als: “ [betrokkene 15] ”) en [telefoonnummer 1] (de gebruiker wordt in het gesprek aangeduid als: “ [verdachte 1] ”): [19]
[betrokkene 15] : oom! heeft [betrokkene 16] een Hawaleh? [geldtransactie. Vertaler]
[verdachte 1] : ja ja, o, 2000, vandaag, gisteren heeft [betrokkene 9] gezegd dat hij aan hem had gegeven, ik zeg altijd tegen [betrokkene 9] : [betrokkene 9] ! indien je iets krijgt, stuur mij per sms of Whasapp. gisteravond [kan: gisternacht. Vertaler] heeft hij mij gestuurd. Ik sliep toen, net heb ik bekeken. ik heb gezien dat hij had gestuurd. ik zeg hem dat hij mij thuis bericht stuurt. ik ben bang dat hij onderweg een probleem krijgt, hij heeft geschreven dat hij 2000 had gegeven en 50, en 60 is de provisie, en de test geef aan hem, dat betekent: 1900 en hoeveel is het?
[betrokkene 15] : 1940.
[verdachte 1] : 40 ja.
[betrokkene 15] : oké.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op voornoemd bewijsmiddel – in samenhang bezien met de overige bewezen verklaarde transacties –, bewezen kan worden dat een bekende van verdachte op 15 oktober 2014 een geldbedrag van € 2.000,- in ontvangst heeft genomen voor verdachte voor een Hawala-transactie van € 1.940,- waarbij verdachte betrokken was.
Transactie M: op of omstreeks 15 oktober 2014, een geldbedrag van 1.500 euro
Op 15 oktober 2014 heeft het volgende getapte en vertaalde telefoongesprek plaatsgevonden tussen de telefoonnummers [telefoonnummer 7] (de gebruiker wordt in het gesprek aangeduid als: “ [betrokkene 17] ”) en [telefoonnummer 1] (de gebruiker wordt in het gesprek aangeduid als: “ [verdachte 1] ”): [20]
[betrokkene 17] : [betrokkene 3] ! er wordt geregeld dat ze mij geld sturen, indien tussen 1 uur of 2 uur daar wordt bevestigd, hoe kan dit geld ontvangen?
[verdachte 1] : sorry, wie bent u?
[betrokkene 17] : ik ben [betrokkene 17] . eh, eerder had ik een ander nummer, dit is mijn nieuw nummer.
[verdachte 1] : u bent dus meneer [betrokkene 17] . Waar woont u lieve [betrokkene 17] ?
[betrokkene 17] : Ik woon in Almire.
[verdachte 1] : Almire! hoeveel is uw bedrag?
[betrokkene 17] : iets ongeveer 1500.
[verdachte 1] : oké. 1500. ik kan u zeggen dat u naar Amersfoort gaat. en daar uw geld krijgt, mijn zoon!
[betrokkene 17] : Amersfoort.
[verdachte 1] : Ja. daar ligt dichtbij jou. daar kun je krijgen.
[betrokkene 17] : maar eerst moet dit daar geregeld worden totdat ik dit kan krijgen?
[verdachte 1] : ja. indien ik een bericht krijg, zal ik het direct voor jou regelen.
[betrokkene 17] : oké. bedankt. tot ziens.
[verdachte 1] : tot ziens mijn zoon.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op voornoemd bewijsmiddel – in samenhang bezien met de overige bewezen verklaarde transacties –, bewezen kan worden dat omstreeks 15 oktober 2014 verdachte voor iemand regelde dat die persoon in Amersfoort
€ 1.500,- in ontvangst kon nemen ter zake een Hawala-transactie van € 1.500,- waarbij verdachte betrokken was.
Transactie P: op of omstreeks 25 oktober 2014, een geldbedrag van 1.750 euro
Op 25 oktober 2014 heeft het volgende getapte en vertaalde telefoongesprek plaatsgevonden tussen de telefoonnummers [telefoonnummer 8] (de gebruiker wordt in het gesprek aangeduid als: “ [betrokkene 10] ”) en [telefoonnummer 1] (de gebruiker wordt in het gesprek aangeduid als: “ [verdachte 1] ”): [21]
[verdachte 1] : dag.
[betrokkene 10] : dag [betrokkene 3] ! Ik ben [betrokkene 10] .
[verdachte 1] : dag meneer [betrokkene 10] .
[betrokkene 10] : [betrokkene 3] ! mijn broer heeft vandaag € 1750 ‘Hawaleh’ gemaakt. [geldtransactie. Vertaler]. ik kom daar om provisie te betalen. ik wilde vragen bent u daar of niet. hoe kan ik dit geld krijgen?
[verdachte 1] : [betrokkene 10] waar woon je?
[betrokkene 10] : ik ben in Hilverson bij [betrokkene 3] . dichtbij Amersfoort.
[verdachte 1] : oké, oké, laat ik bellen, hoeveel is jouw ‘Hawaleh’?
[betrokkene 10] : Het is netto 1750. ik moet hier de provisie betalen.
[verdachte 1] : ik zal bellen en vragen en regelen en jou informeren, oké?
[betrokkene 10] : bedankt, tot ziens.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op voornoemd bewijsmiddel – in samenhang bezien met de overige bewezen verklaarde transacties –, bewezen kan worden dat omstreeks 25 oktober 2014 de verdachte betrokken is geweest bij een Hawala-transactie van € 1.750,-.
Transactie R: op of omstreeks 31 oktober 2014, een geldbedrag van 11.500 euro
Op 31 oktober 2014 heeft het volgende getapte en vertaalde telefoongesprek plaatsgevonden tussen de telefoonnummers [telefoonnummer 9] (de gebruiker wordt in het gesprek aangeduid als: “ [betrokkene 18] ” en “ [betrokkene 14] ”) en [telefoonnummer 1] (de gebruiker wordt in het gesprek aangeduid als: “ [verdachte 1] ”): [22]
[verdachte 1] : dag.
[betrokkene 18] : ik ben bij uw vriend, ik heb 11500 aan hem [of: haar. Vertaler] gegeven.
[verdachte 1] : O, 11500? wil je dat de provisie daar afgenomen wordt?
[betrokkene 18] : nee, nee. [betrokkene 3] ! ik heb 11500 hen gegeven, ik heb het geld verkeerd geteld. daarom heb ik weinig meegenomen.
[verdachte 1] : oké. oké.
[betrokkene 18] : ik heb 11500 hen gegeven, ik moet ook 330 hen geven, klopt dat?
[verdachte 1] : ja. ja.
[betrokkene 18] : van die 330, [betrokkene 3] ! Ik zal 180 aan hen geven, stuur mij per sms uw bankrekening, ik zal vanavond 150 op uw rekening storten.
[verdachte 1] : oké. oké.
[betrokkene 18] : [betrokkene 3] ! spreek met hen.
[verdachte 1] : oké. oké.
[betrokkene 18] : [tegen andere persoon] spreek met hem.
[betrokkene 14] : dag [een woord is onverstaanbaar. Vertaler]
[verdachte 1] : dag meneer [betrokkene 3] . sorry voor mijn moeite!
[betrokkene 14] : het is mijn plicht.
[verdachte 1] : het is geen plicht. die man woont ver en het was hem moeilijk om tot Den Haag te komen. hij verzocht mij daarom zei ik dat hij naar Utrecht komt. daarom heb ik moeite aan u gegeven, neemt u mij niet kwalijk.
[betrokkene 14] : alsjeblieft, als hij vertelde ging ik naar Groningen. zo kon ik ook een bezoek doen.
[verdachte 1] : [lachend] bedankt. [betrokkene 3] ! tel goed dit bedrag. daarna zal hij de rest vanavond op mijn rekening storten.
[betrokkene 14] : oké.
[verdachte 1] : hij wil 11500 geven plus 180. telt u dit om te zien dat het klopt, bedankt.
[betrokkene 14] : oké.
[verdachte 1] : bedankt, tot ziens
[betrokkene 18] heeft bij de politie verklaard dat hij € 11.500,- aan verdachte heeft gegeven
– middels een man in Utrecht – om naar Iran over te maken. Ook had hij verdachte € 330,- betaald voor provisie. Het geldbedrag van € 11.500,- was ook aangekomen in Iran. [23]
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op voornoemd bewijsmiddel – in samenhang bezien met de overige bewezen verklaarde transacties –, bewezen kan worden dat een bekende van verdachte op 15 oktober 2014 een geldbedrag van € 11.830,- in ontvangst heeft genomen voor verdachte voor een Hawala-transactie van € 11.500,-.
Vergunningvereiste
Uit onderzoek bij De Nederlandse Bank is gebleken dat verdachte vóór november 2009 niet was ingeschreven in het Wgt register (Wet inzake de geldtransactiekantoren), dat hij na 1 november 2009 niet was ingeschreven als geldwisselkantoor in het Wgt register en dat hij voor het verrichten van betaaldiensten geen vergunning had verkregen of aangevraagd. [24]
Medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit voornoemde bewijsmiddelen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend.
Uit het dossier volgt immers dat de personen die (indirect) geld aan hem gaven of geld van hem kregen wisten dat er een Hawala-transactie (van dan wel naar Iran) plaatsvond. Dit geldt evenzeer voor de personen die voor hem in Nederland geld in ontvangst namen of namens hem uitbetaalden. Zonder die handelingen hadden de Hawala-transacties, zoals hiervoor beschreven als situatie 1 en 2, niet plaatsgevonden en gelet op het aandeel van de andere betrokkenen – het geven, het in ontvangst nemen of uitbetalen van geld – is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met verdachte.
Gelet op de frequentie van de transacties, alsmede de omstandigheid er provisie werd gerekend voor de transacties, is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van bedrijfsmatig handelen.
Opzet
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte opzet en zijn medeverdachten minst genomen het voorwaardelijk opzet gehad op het feit van zonder vergunning het bedrijf van betaaldienstverlener uitoefenen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het bedrijfsmatig doen van geldtransacties in Nederland exclusief is uitbesteed aan entiteiten die daar de benodigde vergunningen voor hebben verkregen van de Nederlandse Staat (zoals bankinstellingen of wisselkantoren). Daar gebleken is dat verdachte nooit een vergunning heeft aangevraagd wist hij dat hij handelde zonder vergunning en daarmee staat zijn opzet vast. De personen die het geld gaven, het in ontvangst namen of uitbetaalden wisten dat zij met een privépersoon te maken hadden die de Hawala-transacties regelde en niet met een bekend of erkend (bank)bedrijf dat zich bezighield met geldtransacties. Naar het oordeel van de rechtbank hebben zij al om die reden bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er zonder vergunning het bedrijf van betaaldienstverlener werd uitgeoefend.
Conclusie
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het feit onder 3 ter zake van 12 geldtransacties wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
5.4.2
Feit 2: In strijd met sancties € 10.000,- of meer overmaken van/naar Iran
Uit hetgeen de rechtbank onder 5.4.1 bewezen heeft verklaard ter zake van feit 3 volgt dat de verdachte betrokken is geweest bij drie Hawala-transacties van of naar een Iraans persoon, van een geldbedrag van € 10.000,- of meer. Dit betreft de transacties:
- op of omstreeks 18 januari 2013, een geldbedrag van € 59.900,- euro, hiervoor beschreven onder A;
- op of omstreeks 9 juni 2014, een geldbedrag van € 10.000,- euro, hiervoor beschreven onder F en
- op of omstreeks 31 oktober 2014, een geldbedrag van € 11.500,-, hiervoor beschreven onder R.
De Sanctiewet 1977, de Sanctieregeling Iran 2012 en Verordening (EU) nr. 1263/2012 van de Raad van 21 december 2012
Krachtens artikel 2 en 14c van de Sanctiewet 1977 juncto de artikelen 1 en 2 van de Sanctieregeling Iran 2012, is de Verordening (EU) nr. 1263/2012 van de Raad van 21 december 2012 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran in Nederland (hierna: de Verordening) van kracht. Overtreding van de Sanctiewet 1977 is bij artikel 1 juncto artikel 6 van de Wet op de Economische Delicten strafbaar gesteld.
Artikel 30 bis van de Verordening, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
1. Geldovermakingen van en naar een Iraanse persoon of entiteit of een Iraans lichaam die niet onder artikel 30, lid 1, vallen, worden verwerkt als volgt:
a) overmakingen die verschuldigd zijn uit hoofde van transacties met betrekking tot voedsel, gezondheidszorg, medische uitrusting of landbouw- of humanitaire doeleinden worden verricht zonder voorafgaande toestemming.
De overmaking wordt op voorhand schriftelijk gemeld bij de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat indien het bedrag
10 000 EUR of meer bedraagt, of een gelijkwaardig bedrag;
b) alle overige overmakingen ten bedrage van minder dan 40 000 EUR of een gelijkwaardig bedrag worden zonder voorafgaande toestemming verricht.
De overmaking wordt vooraf schriftelijk gemeld bij de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat indien het bedrag 10 000 EUR of meer bedraagt, of een gelijkwaardig bedrag;
c) voor alle overige overmakingen van 40 000 EUR of meer of een daarmee gelijkwaardig bedrag is voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat vereist.
[…]
Hieruit volgt dat de drie genoemde geldtransacties, die immers € 10.000,- of meer bedragen, schriftelijk bij de bevoegde autoriteit hadden moeten worden gemeld. Uit onderzoek bij het CDIU (Centrale Dienst In- en Uitvoer) is gebleken dat dit niet heeft plaatsgevonden. [25]
Vrijspraak medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier geen bewijs waaruit kan volgen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en) ter zake het niet melden van voornoemde geldtransacties. Dat maakt dat verdachte van het medeplegen van dit feit wordt vrijgesproken.
Opzet
Uit het dossier volgt niet dat de verdachte op enigerlei wijze onderzoek heeft gedaan naar de wijze waarop hij met Iran moest handelen ter zake geldtransacties, dat terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat er economische sancties gelden voor het handelen met Iran. Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet hierop, voldoende aannemelijk geworden dat de verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij in strijd handelde met bovenstaande regelgeving.
Conclusie
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het feit onder 2 wettig en overtuigend bewezen kan worden.
5.4.3
Feit 1: Witwassen
De rechtbank ziet zich wat feit 1 betreft allereerst gesteld voor de vraag of de geldbedragen betreffende de provisie, waarop de tenlastelegging immers ziet, afkomstig zijn van enig misdrijf.
Uit hetgeen de rechtbank onder 5.4.1 bewezen heeft verklaard ter zake van feit 3 volgt dat de verdachte betrokken is geweest bij meerdere Hawala-transacties en dat hij per transactie een provisie rekende van ongeveer 3% van het Hawala-geldbedrag. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier vooralsnog onvoldoende aanknopingspunten om het precieze geldbedrag aan provisie dat de verdachte heeft verworven dan wel voorhanden heeft gehad, vast te stellen. Dat neemt echter niet weg dat wel voldoende aannemelijk is geworden dat verdachte “meerdere geldbedragen” aan provisie voorhanden had of heeft verworven.
Gelet op de omstandigheid dat verdachte de provisie heeft ontvangen voor het zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener (feit 3), zijn de geldbedragen uit provisie van (eigen) misdrijf afkomstig. De rechtbank verwijst voor de bewijsmiddelen naar hetgeen zij ten aanzien van feit 3 heeft overwogen.
Anders dan de officier van justitie heeft gesteld, is de rechtbank, met de verdediging, van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor de andere tenlastegelegde witwashandelingen. Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt voor de beantwoording van de vraag wat er met het geld is gebeurd. De rechtbank volgt de officier van justitie niet in zijn stelling dat nu het geld niet is aangetroffen, het wel móet zijn uitgegeven. Een kasopstelling of een gedetailleerd onderzoek naar verdachtes bankrekening of uitgavenpatroon had in die zin mogelijk meer duidelijkheid kunnen geven, maar een dergelijk onderzoek is niet uitgevoerd. Niet is uit te sluiten dat het geld nog ergens verborgen ligt (zonder verhullingsoogmerk). De enkele omstandigheid dat niet kan worden vastgesteld dat dit geld niet onder de verdachte of in zijn woning is aangetroffen, doet daar niet aan af.
Gewoonte
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van voornoemd verwerven en voorhanden hebben. Uit de reeds aangehaalde bewijsmiddelen volgt immers dat verdachte zich al sinds 2009 bezighield met Hawala-transacties, zonder dat hij over de juiste vergunningen beschikte om het bedrijf van betaaldienstverlener uit te mogen oefenen. Verdachte heeft in het reeds aangehaalde tapgesprek van 9 juni 2014 bevestigd dat hij zich daar al 10 tot 12 jaar mee bezighield.
Medeplegen
De rechtbank is voorts van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat er deels sprake was van medeplegen met de personen die geld voor verdachte in ontvangst namen. Deze personen hebben van personen die geld van Nederland naar Iran wilden ‘overboeken’ middels Hawala-transacties, ook provisie namens de verdachte aangenomen en daarmee hebben zij nauw en bewust met de verdachte samengewerkt ter zake het verwerven en voorhanden krijgen van die provisie.
Eigen misdrijf
Tot slot verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging dat het verwerven en/of voorhanden hebben van geld uit misdrijf tot vrijspraak zou kunnen leiden door het leerstuk ‘eigen misdrijf’. Dit betoog kan immers, gelet op de tekst van de tenlastelegging, niet tot vrijspraak leiden, maar enkel tot ontslag van alle rechtsvervolging vanwege het niet kunnen kwalificeren van het bewezenverklaarde als witwassen. Dit verweer zal dan ook verder bij de strafbaarheid van het feit worden besproken.
Conclusie
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het feit onder 1 wettig en overtuigend bewezen kan worden.
5.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij in de periode van 21 november 2009 tot en met 10 november 2014 te Den Haag en/of elders in Nederland telkens tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of een van zijn mededader(s) telkens
verworven en/of voorhanden gehad, een of meerdere geldbedrag(en) (zijnde de provisie uit de door verdachte en/of zijn mededader(s) uitgevoerde geldtransacties)
terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) telkens wist(en) dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
hij in de periode van
18 januari 2013tot en met
31 oktober 2014, te Den Haag en/of elders in Nederland en/of te Teheran, althans in Iran, telkens opzettelijk in strijd met het krachtens artikel 2 van de Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel 1 lid 1 van de Sanctieregeling Iran 2012 juncto artikel 30bis van Verordening (EG) nr. 1263/2012 van de Raad van de Europese Unie van 21 december 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran, meermalen een geldbedrag van 10.000 euro of meer heeft overgemaakt van en/of naar een Iraans persoon, zonder deze op voorhand schriftelijk te melden bij de bevoegde autoriteit, te weten:
-omstreeks 18 januari 2013, een geldbedrag van 59.900 euro en
-omstreeks 9 juni 2014, een geldbedrag van
10euro en
-omstreeks 31 oktober 2014, een geldbedrag van 11.500 euro;
3.
hij in de periode van
18 januari 2013tot en met
31 oktober 2014, te Den Haag en/of elders in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld in artikel 2:3a lid 1 van de Wet op het Financieel Toezicht,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader(s) ten behoeve van en/of op verzoek van begunstigden en/of betalers één of meer geldtransactie(s) uitgevoerd, te weten:
A:-omstreeks 18 januari 2013, een geldbedrag van 59.900 euro en
C:-omstreeks 23 mei 2014, een geldbedrag van 1.400 euro en
F:-omstreeks 9 juni 2014, een geldbedrag van
10euro en
G:-omstreeks 17 juni 2014, een geldbedrag van 1.400 euro en
H:-omstreeks 27 juni 2014, een geldbedrag van 1.300 euro en
I:-omstreeks 6 september 2014, een geldbedrag van 5.000 euro en
J:-omstreeks 11 september 2014, een geldbedrag van 2.002 euro en
K:-omstreeks 3 oktober 2014, een geldbedrag van 3.000 euro en
M:-omstreeks 15 oktober 2014, een geldbedrag van 1.940 euro en 1.500 euro en
P:-omstreeks 25 oktober 2014, een geldbedrag van 1.750 euro en
R:-omstreeks 31 oktober 2014, een geldbedrag van 11.500 euro.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

6.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 verweer gevoerd ter zake het leerstuk “eigen misdrijf”. Het ontvangen provisiegeld is volgens de verdediging hoogstens verkregen uit het eigen misdrijf van de verdachte (feit 3) en voorts kan er niets méer worden bewezen dan dat het geld is verworven en/of dat de verdachte dit voorhanden heeft gehad.
Voor zover de verdediging daar slechts de conclusie tot vrijspraak aan heeft verbonden
- hetgeen volgens vaste jurisprudentie niet mogelijk is - zal de rechtbank het verweer zo interpreteren dat dit ook gericht is tegen de strafbaarheid van het feit.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld – zo begrijpt de rechtbank – dat het leerstuk van “eigen misdrijf” niet van toepassing is, nu er méér witwashandelingen bewezen kunnen worden verklaard dat enkel het verwerven en voorhanden krijgen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank heeft bij feit 1 het verwerven en voorhanden hebben van geldbedragen aan provisie door verdachte, terwijl hij wist dat deze voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf, bewezen verklaard.
Het is inmiddels vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden aangemerkt (vgl. onder meer de arresten van de Hoge Raad van 18 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX4449, BX4585, BX6909, BX6910 en ECLI:NL:HR:2014:702). In een dergelijk geval moet ontslag van alle rechtsvervolging het gevolg zijn.
Per 1 januari 2017 bestaat ook de strafbaarstelling van eenvoudig witwassen ex artikel 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht – dat ziet op eigen misdrijf –, maar gelet op de bewezenverklaarde periode kan het bewezenverklaarde niet onder die strafbaarstelling vallen, terwijl eenvoudig witwassen ook niet ten laste is gelegd.
Gelet op de bewijsmiddelen en bewezenverklaring bij de feiten 1 en 3 is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de provisie die verdachte had verworven en/of voorhanden heeft gehad afkomstig was uit zijn eigen misdrijf (feiten onder 3 en vergelijkbare handelingen als onder 3). Het dossier bevat geen aanwijzingen die er op duiden dat de provisie afkomstig is uit het misdrijf of de misdrijven van een ander of anderen. Van andere witwasgedragingen die zien op verhullen of verbergen van de criminele herkomst, is niet gebleken.
Het voorgaande betekent dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor hetgeen onder feit 1 wettig en overtuigend bewezen is verklaard.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
Het bewezenverklaarde onder 2 en 3 is wel volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

8.De strafrechtelijke reactie

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd, gelet op diens geestelijke en lichamelijke gezondheid.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat geen straf of maatregel moet worden opgelegd, gelet op verdachtes geestelijke en lichamelijke gezondheid en subsidiair dat met oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van het reeds ondergane voorarrest moet worden volstaan, gelet op het geringe witgewassen bedrag en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden beslissing is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich (al dan niet in vereniging) schuldig gemaakt aan het zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener en aan overtreding van de sanctieregelingen betreffende Iran. De verdachte heeft Hawala-transacties uitgevoerd zonder dat daarop toezicht was van de juiste instanties. Daarmee heeft hij niet alleen clandestien duizenden euro’s van mensen aangenomen en overgemaakt naar Iran, met alle risico’s van onzekerheid voor die mensen van dien, maar ook heeft hij de mogelijkheid gecreëerd dat geld van criminele herkomst zonder toezicht weggesluisd kon worden. Voorts heeft de verdachte de regels omtrent economische sancties met Iran overtreden. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan. Zelfs bij een first offender als verdachte, die geen openheid van zaken heeft gegeven, zou daarop in de regel oplegging van een forse gevangenisstraf als reactie passend zijn.
Blijkens het Pro Justitia rapport van het psychologisch onderzoek, d.d. 13 februari 2017, opgesteld door klinisch psycholoog dr. R.A.R. Bullens, is er bij de 60-jarige verdachte sprake van een dysthyme stoornis, een posttraumatische stressstoornis en stressgerelateerde klachten die zijn somatisch aandoeningen beïnvloeden. Dit was het geval ten tijde van het plegen van de feiten, maar met name in de periode vanaf 2014 (de periode waarin justitie aandacht voor hem kreeg). Voorts is er sprake van een verslechterende lichamelijke toestand en de prognose van blind raken binnen een periode van twee jaren. Verdachte heeft stressaanvallen waarin hij dusdanige zwellingen in zijn gezicht, hals, keel en tong krijgt, dat deze met een EpiPen moeten worden behandeld, daar dit zijn ademhaling belemmert. Voorts raakt de verdachte emotioneel bij het bespreken van het dossier, raakt hij daarbij verward, loopt weg etcetera. Het Pro Justitia rapport van het psychiatrisch onderzoek, d.d. 17 februari 2017, opgesteld door psychiater V.M. Artist, schetst een soortgelijk beeld.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte van zodanige aard zijn dat oplegging van een straf of maatregel niet op zijn plaats is. Daarom zal worden volstaan met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

9.De inbeslaggenomen goederen

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) onder 1 t/m 6 genummerde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair betoogd dat de inbeslaggenomen goederen niet kunnen worden onttrokken aan het verkeer, gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, omdat geld een wettig betaalmiddel is en de aard daarvan dan ook nimmer in strijd is met de wet of het algemeen belang. Subsidiair is betoogd dat verbeurdverklaring ook niet kan volgen, nu niet is gebleken van een verband met enig gepleegd of te plegen strafbaar feit.
Tot slot heeft de verdediging – met het oog op de ontnemingsprocedure - de rechtbank gevraagd – indien er een verbeurdverklaring volgt – uitdrukkelijk in het vonnis op te nemen of de verbeurdverklaring is ingezet om wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, met de verdediging van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de onder verdachte aangetroffen geldbedragen (deels) verband houden met enig bewezen verklaard feit. Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank dan ook de teruggave aan verdachte gelasten van alle op de beslaglijst genummerde voorwerpen.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De strafbaarheid van de feiten is gegrond op de artikelen:
- 1 en 2 van de Wet op de Economische delicten;
- 2 en 14c van de Sanctiewet 1977
- 1 van de Sanctieregeling Iran 2012;
- artikel 30bis van Verordening (EU) nr. 1263/2012 van de Raad van 21 december 2012 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran;
- artikel 2:3a van de Wet op het financieel toezicht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 5.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezenverklaarde onder 2 en 3 uitmaakt:
ten aanzien van feit 2:
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 2 van de Sanctiewet 1977, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2:3a van de Wet op het financieel toezicht, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2:3a van de Wet op het financieel toezicht, meermalen gepleegd;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde onder 1 niet strafbaar;
ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging voor feit 1;
verklaart het bewezen verklaarde onder 2 en 3 en de verdachte deswege strafbaar;
ten aanzien van de feiten 2 en 3:
verklaart de verdachte schuldig zonder oplegging van straf of maatregel;
gelast de teruggave aan verdachtevan de op de beslaglijst onder 1 t/m 6 genummerde voorwerpen, te weten:
#1: 61.525,00 euro;
#2: 1 dollar;
#3: 40 Turkse Lira;
#4: 415.000 Iraanse Rial;
#5: 226,64 euro;
#6: 10 Dirham.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.E. Bierling, voorzitter,
mr. A.M.A. Keulen, rechter,
mr. A. Dantuma-Hieronymus, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Zelst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 april 2018.
Mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van de processen-verbaal uit onderzoek “Kraai”, die zijn onderverdeeld in de volgende zaakdossiers:
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 47 en 48 (ZD Hawala).
3.Geschrift, te weten ID-staat, p. 8 (ZD Verdachte).
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte 1] , p. 87 en 88 (ZD Verdachte).
5.Proces-verbaal van binnentreden in woning, p. 28, 29 en 55 (ZD Locatie).
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 926 t/m 928 (ZD Hawala).
7.Proces-verbaal van verklaring van getuige [getuige] bij de rechter-commissaris, punt 1 t/m
8.Geschrift, te weten uitgewerkt tapgesprek met sessienr. 1194, p. 690 (ZD Hawala).
9.Proces-verbaal van relaas, p. 853 (ZD Hawala).
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 919 (ZD Hawala).
11.Geschrift, te weten uitgewerkt tapgesprek met sessienr. 1933, p. 930 en 931 (ZD Hawala).
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 5] , p. 970 en 971 (ZD Hawala).
13.Geschrift, te weten uitgewerkt tapgesprek met sessienr. 2405, p. 838 (ZD Hawala).
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 753 (ZD Hawala).
15.Geschrift, te weten uitgewerkt tapgesprek met sessienr. 2800, p. 133 (ZD Hawala).
16.Geschrift, te weten uitgewerkt tapgesprek met sessienr. 965, p. 652 (ZD Hawala).
17.Geschrift, te weten uitgewerkt tapgesprek met sessienr. 2517, p. 443 (ZD Hawala).
18.Geschrift, te weten uitgewerkt tapgesprek met sessienr. 654, p. 493 en 494 (ZD Hawala).
19.Geschrift, te weten uitgewerkt tapgesprek met sessienr. 3400, p. 524 (ZD Hawala).
20.Geschrift, te weten uitgewerkt tapgesprek met sessienr. 3452, p. 527 (ZD Hawala).
21.Geschrift, te weten uitgewerkt tapgesprek met sessienr. 4335, p. 570 (ZD Hawala).
22.Geschrift, te weten uitgewerkt tapgesprek met sessienr. 5047, p. 983 (ZD Hawala).
23.Proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 18] , p. 979 en 980 (ZD Hawala).
24.Geschrift, te weten een emailbericht van [medewerker] bedrijfsanalist bij De Nederlandse Bank, p. 32 (ZD Witwassen).
25.Proces-verbaal van relaas, p. 9 (ZD Boycot).