ECLI:NL:RBDHA:2018:5305

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
NL17.7797
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse nationaliteit op grond van ongeloofwaardige bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Iraanse nationaliteit. Eiser had op 17 februari 2016 een asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 2 augustus 2017 werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een zitting op 15 januari 2018, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag heeft afgewezen op basis van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig werden geacht, maar de verklaringen over zijn bekering tot het christendom en de daaruit voortvloeiende vervolging niet. De rechtbank heeft overwogen dat eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn motieven voor de bekering en dat zijn verklaringen te vaag waren om als geloofwaardig te worden beschouwd. Eiser heeft weliswaar een doopakte overgelegd en brieven van leden van de Evangelische Gemeente, maar de rechtbank oordeelde dat het aan eiser zelf was om zijn bekering aannemelijk te maken. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de bekering van eiser ongeloofwaardig was en dat er geen gegronde vrees voor vervolging bestond. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.7797

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2018 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, daaronder mede begrepen zijn rechtsvoorgangers, verweerder
(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

ProcesverloopBij besluit van 2 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Shiranian. Tevens was aanwezig [vriendin] , de vriendin van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na de zitting heeft de rechtbank de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1. Eiser is van Iraanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] . Op 17 februari 2016 heeft eiser een asielaanvraag ingediend.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- eiser behoort van huis uit tot een tak binnen het soefisme;
- bekering tot het christendom;
- door arrestatie en mishandeling en de inval, vrees voor vervolging vanwege bekering.
3. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de aanvraag met toepassing van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen als ongegrond. Verweerder acht de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Dat eiser van huis uit tot een religieuze minderheid, de Nematullahi Darvish , behoort gelooft verweerder ook. De verklaringen van eiser over zijn bekering tot het christelijk geloof en de vervolging in verband hiermee gelooft verweerder niet. De arrestatie, mishandeling en inval acht verweerder evenmin geloofwaardig.
4. Op wat eiser hiertegen heeft aangevoerd zal hieronder worden ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Gelet op de beroepsgronden moet eerst worden beoordeeld of eiser, gelet op zijn psychische toestand, ten tijde van het nader gehoor op 6 juni 2016 en het aanvullend gehoor op 8 juli 2016 en op 29 augustus 2016 in staat was om coherent te verklaren. Als dat niet het geval was, had verweerder immers niet af mogen gaan op de verklaringen van eiser zoals die in het rapport van nader gehoor en het rapport van het aanvullend gehoor zijn weergegeven. Verweerder heeft terecht gewezen op het rapport van de FMMU van 6 mei 2016 waaruit blijkt dat eiser kon worden gehoord, zij het dat rekening moest worden gehouden met eisers emoties en er zo nodig pauzes moesten worden ingelast. Niet gebleken is dat dit advies niet is opgevolgd. Bovendien blijkt uit de overgelegde brief van de psychiater van 29 november 2017 evenmin dat eiser niet in staat was om coherent te verklaren. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat verweerder bij zijn beoordeling van het asielrelaas van eiser mocht uitgaan van de rapporten van nader gehoor en van aanvullend gehoor.
6. Vervolgens staat ter beoordeling of verweerder niet ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat eisers bekering tot het christendom ongeloofwaardig is.
7. Zoals volgt uit onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0955, past verweerder een vaste gedragslijn toe bij het onderzoek naar de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging. De Afdeling acht deze wijze van beoordeling rechtmatig. Verder kan verweerder volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering (bijvoorbeeld de uitspraak van 15 juli 2014, ELCI:NL:RVS:2014:2801) doorslaggevend gewicht toekennen aan de motieven voor en het proces van bekering. Dit geldt temeer indien een vreemdeling - zoals eiser in dit geval - afkomstig is uit een land waar een bekering tot een andere dan de daar gangbare geloofsovertuiging maatschappelijk onacceptabel is (zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:888). Zoals blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 30 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3502, wordt bij een actieve bekering, meer dan bij een passieve bekering, waarde gehecht aan het bekeringsproces.
8. De rechtbank overweegt dat verweerder niet ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat eiser met zijn verklaringen onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn motieven voor en het proces van bekering, nu hij hierover slechts vage en algemene verklaringen heeft afgelegd. Gevraagd naar wat de doorslag heeft gegeven om zich te bekeren tot het christendom, heeft eiser verklaard dat hij een grondige hekel heeft ontwikkeld aan de Islamitische god in wiens naam allerlei misdaden worden begaan. Daardoor heeft hij besloten afstand te nemen van de Islam en ook alle varianten daarbinnen, zoals het soefisme. Binnen het soefisme kon eiser geen persoonlijke relatie met god ontwikkelen en kon de leegte die hij in zichzelf voelde niet opgevuld worden. In het christendom ontwaarde hij een meer zichtbare god en voelde hij meer liefde en saamhorigheid binnen de gemeenschap. Verweerder heeft terecht gesteld dat eiser hiermee niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij van de islam is afgestapt en het christendom heeft omarmd. Verder heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers verklaring, dat hij door zijn gevoel en de wonderen die hij heeft gezien niet meer heeft nagedacht over eventuele nadelen die zijn bekering teweeg zou brengen, vaag is. Dit geldt te meer nu eiser is opgegroeid in een Islamitisch land en hij weet welke risico’s een dergelijke bekering met zich brengt. Ook heeft verweerder het terecht opmerkelijk geacht dat eiser al na zes maanden werd aangewezen om het leiderschap en de organisatie van huiskerkbijeenkomsten over te nemen, als de leider iets zou overkomen. Eiser was zichzelf op dat moment immers nog aan het verdiepen in het christendom en er waren andere leden die al veel langer lid waren dan hij. De verklaring die eiser hiervoor heeft gegeven, dat hij goed initiatief kan nemen en goed met computers kan omgaan, heeft verweerder terecht onvoldoende geacht. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat het niet geloofwaardig is dat eiser in een openbaar park een christelijke bijeenkomst heeft georganiseerd met een laptop met christelijke informatie en een bijbel, omdat het risico op ontdekking dan zeer groot is. Ten aanzien van zijn kennis over het geloof heeft verweerder terecht bij de beoordeling betrokken dat eiser summier en oppervlakkig heeft verklaard over het christendom.
9. Dat eiser een doopakte heeft overgelegd en in beroep een brief van 21 december 2017 van Sylvia Oudhoff van de Evangelische Gemeente Shelter in Haarlem en een brief van 20 december 2017 van Linda Kitchen van Reliant waarin ingegaan wordt op de toewijding van eiser aan het christelijk geloof en zijn gemoedstoestand, maakt het vorenstaande niet anders. Het is immers in de eerste plaats aan eiser zelf om tegenover verweerder de gestelde bekering aannemelijk te maken door middel van het afleggen van overtuigende verklaringen. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is eiser hier niet in geslaagd. Dat eiser ter zitting heeft verklaard dat een proces van bekering persoonlijk is en dat zijn bekering niet de directe aanleiding was voor zijn vlucht uit Iran, neemt niet weg dat eiser daarover heldere verklaringen moet kunnen afleggen.
10. Gezien het voorgaande heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat de bekering van eiser tot het christendom niet aannemelijk is. Gelet hierop is terecht ongeloofwaardig geacht dat de arrestatie, mishandeling en inval hebben plaatsgevonden vanwege eisers bekering tot het christendom.
11. Wat in beroep is aangevoerd over de psychische problemen van eiser leidt niet tot een ander oordeel. In de eerder aangehaalde brief van de psychiater van 29 november 2017 staat dat de klachten van eiser hun oorzaak vinden in meerdere traumatische gebeurtenissen in Iran. Uit die brief kan echter niet worden afgeleid dat er een causaal verband is met eisers gestelde bekering. Eiser wordt daarom niet gevolgd in zijn stelling dat zijn relaas, gelet op zijn psychische kwetsbaarheid, anders had moeten worden beoordeeld.
12. Niet in geschil is dat eiser behoort tot een risicogroep in Iran, de Nematullah Darvish . Eiser heeft in beroep betoogd dat dit feit had moeten leiden tot verlening van een asielvergunning.
13. Het beleid van verweerder voor risicogroepen, neergelegd in hoofdstuk C2/3.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000, luidt als volgt. De vreemdeling die behoort tot een bevolkingsgroep die in het landgebonden beleid is aangewezen als een risicogroep, kan indien er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, met geringe indicaties aannemelijk maken dat zijn problemen die verband houden met één van de vervolgingsgronden leiden tot een gegronde vrees voor vervolging. Het individualiseringsvereiste blijft van toepassing op de vreemdeling die behoort tot een risicogroep.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat deze geringe indicaties er in eisers geval niet zijn, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Iran vanwege het behoren tot de Nematullah Darvish persoonlijk problemen heeft ondervonden. Eiser had in Iran een bedrijf op naam van een ander, kon documenten krijgen van de autoriteiten, naar school gaan en afstuderen. Het leven was voor eiser niet onhoudbaar. Verder heeft eiser tijdens het nader gehoor (p. 10) verklaard dat hij niet uit Iran is vertrokken vanwege problemen in verband met het behoren tot de Nematullah Darvish .
15. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij bij terugkeer persoonlijk, vanwege het behoren tot de Nematullah Darvish , in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten staat, omdat er momenteel veel verzet is tegen het totalitaire regime. De overgelegde artikelen van publicist en cultureel psycholoog Keyvan Shahbazi van 3 januari 2018 en van Maartje Geels van 1 januari 2018 ‘Tien doden bij protesten Iran’ op de website van de NRC hebben geen betrekking op de Nematullah Darvish . Dat minderheidsgroepen bij eerdere demonstraties in Iran in 2009 problemen hebben gehad met de autoriteiten, is door eiser niet onderbouwd.
16. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond.
17. Het beroep is ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel