ECLI:NL:RBDHA:2018:5303

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
NL18.2813
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van staatloze Palestijn uit de VAE en geloofwaardigheid van bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een staatloze Palestijn uit de Verenigde Arabische Emiraten (VAE). De eiser had op 14 februari 2017 asiel aangevraagd in Nederland, waarbij hij stelde dat hij door zijn interesse in het christelijke geloof zijn baan had verloren en genoodzaakt was het land te verlaten. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter afgewezen, omdat de geloofwaardigheid van de bekering van eiser tot het christendom niet werd erkend. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de bekering niet geloofwaardig was. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de gedragslijn die de staatssecretaris hanteert bij het beoordelen van geloofsovertuigingen en de eisen die aan de geloofwaardigheid van een bekering worden gesteld. Eiser kon niet overtuigend uitleggen wat zijn persoonlijke beweegredenen waren voor zijn bekering en had onvoldoende kennis van het christelijk geloof. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had besloten dat eiser niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning asiel. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.2813

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. N. van Luijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 15 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en tweemaal aanvullende beroepsgronden ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Nieuwland. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum], staatloos en van Palestijnse etniciteit. Op 14 februari 2017 heeft hij asiel aangevraagd in Nederland. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij gedurende jaren steeds meer interesse heeft ontwikkeld in het christelijke geloof. Toen hij daarover is gaan discussiëren op zijn werk, is hij zijn baan kwijtgeraakt. Eiser heeft bijna zijn hele leven te Abu Dhabi in de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) gewoond op grond van een werkvergunning. Eiser was genoodzaakt om het land te verlaten nadat een tijdelijke humanitaire verblijfsvergunning was verlopen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag ongegrond verklaard op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft eisers asielrelaas getoetst tegen de achtergrond van de situatie in de VAE. Hoewel eiser staatloos is, kan dit land volgens verweerder namelijk als zijn gebruikelijke verblijfplaats worden aangemerkt. Verweerder acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig, maar zijn bekering tot het christendom niet.
3. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat de VAE zijn aan te merken als eisers gebruikelijke verblijfplaats en dat verweerder eisers asielrelaas terecht heeft getoetst tegen de achtergrond van de situatie in de VAE. Ter zitting heeft eiser meegedeeld niet langer te bestrijden dat de feitelijke toegang tot de VAE niet relevant is in het kader van de beoordeling van zijn asielaanvraag. Daarmee zijn partijen nog slechts verdeeld over de vraag of eisers bekering tot het christendom geloofwaardig is.
5. Verweerder past een vaste gedragslijn toe bij het onderzoek naar een geloofsovertuiging die door een vreemdeling aan een asielaanvraag ten grondslag wordt gelegd. Deze houdt in dat verweerder vragen stelt over de motieven voor en het proces van bekering en over de persoonlijke betekenis van de geloofsovertuiging voor de vreemdeling. Ook betreft het vragen over basale kennis van de geloofsleer en de geloofspraktijk. Tenslotte verwacht verweerder dat een vreemdeling die stelt dat kerkgang onderdeel is van zijn geloofsovertuiging daarover vragen weet te beantwoorden. Verweerder gaat ervan uit dat bekering een welbewuste en weloverwogen keuze is en hecht daarom bijzondere waarde aan de beantwoording door een vreemdeling van vragen over diens motieven voor en het proces van bekering.
6. In vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is bevestigd dat deze gedragslijn een geschikte manier van beoordelen is. Bij wijze van voorbeeld wijst de rechtbank op de uitspraken van 24 mei 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA0955) en 30 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1068). De rechtbank stelt vast dat verweerder ook in deze zaak de gedragslijn heeft toegepast.
7. Verweerder heeft aan eiser tegengeworpen dat hij geen blijk heeft gegeven van een bekeringsproces, omdat hij geen dieperliggende religieuze motieven voor zijn bekering naar voren heeft kunnen brengen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dat niet ten onrechte heeft gedaan. Daarbij heeft verweerder kunnen meewegen dat eiser niet heeft kunnen verklaren wat zijn persoonlijke beweegredenen waren om zijn eerdere geloofsovertuiging (de islam) te verlaten en voortaan als christen door het leven te gaan. Uit het rapport van het nader gehoor (bijvoorbeeld de pagina’s 13 en 17) blijkt dat verweerder eiser op dit punt meermaals heeft bevraagd, maar dat eiser slechts kan antwoorden met algemeenheden zoals de stelling dat de islam foute dingen bevat terwijl Jezus juist mensen beter maakte. Op de vraag hoe zijn bekering zijn persoonlijk leven heeft veranderd, antwoordt eiser dat er niet echt een verandering is opgetreden, maar dat hij er zich alleen psychisch beter door is gaan voelen. Gelet hierop kan eisers stelling in beroep dat het pas in de beschikking duidelijk is geworden dat hij hierover verklaringen moest afleggen, dan ook niet worden gevolgd.
8. Verweerder heeft verder aan eiser tegengeworpen dat hij geen overtuigende verklaringen heeft afgelegd over vragen betreffende zijn kennis van het christelijk geloof en de manier waarop hij zijn geloof praktiseerde. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dat niet ten onrechte heeft gedaan. Zo heeft verweerder mogen meewegen dat eiser niet heeft kunnen verklaren wat het verschil is tussen het evangelische en het orthodoxe christendom, terwijl hij herhaaldelijk heeft verklaard dat hij veel onderzoek heeft gedaan naar het christendom en dat hij er bewust voor heeft gekozen om de orthodoxe stroming te verlaten en zich aan te sluiten bij de evangelische stroming (pagina 20 rapport nader gehoor). Ook heeft verweerder mogen meewegen dat eiser niet goed kan verklaren over de gang van zaken tijdens diensten in de kerk in Nederland, temeer daar eiser deze regelmatig stelt te bezoeken.
9. Verweerder is in het bestreden besluit teruggekomen op zijn standpunt in het voornemen dat eiser geen duidelijk moment van bekering naar voren heeft gebracht. In de zienswijze is daartegen volgens verweerder namelijk terecht aangevoerd dat eiser nu juist heeft verklaard dat hij een geleidelijk proces van bekering zou hebben doorgemaakt. Verweerder houdt in het bestreden besluit echter wel vol dat eiser daarover tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze tegenwerping onvoldoende gestaafd door terug te verwijzen naar het voornemen. Gelet op wat hiervoor is overwogen, maakt deze onvolkomenheid echter niet dat verweerders beoordeling geen stand kan houden.
10. Voor zover eiser in beroep afschriften heeft overgelegd van telefoonberichten waaruit blijkt dat hij met een vriend discussieerde over het christendom, oordeelt de rechtbank dat deze niet kunnen bijdragen aan het beantwoorden van de vraag of eiser overtuigende verklaringen heeft afgelegd over zijn bekering.
11. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder terecht heeft besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder a of b, van de Vw.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel