ECLI:NL:RBDHA:2018:5149

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2018
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6783
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekking en terugvordering van bijstand ingevolge de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet. Eiser, die sinds 12 april 2002 bijstand ontving, werd geconfronteerd met een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, dat zijn recht op bijstand over de periode van 12 april 2005 tot en met 29 juli 2016 introk en een bedrag van € 153.460,63 terugvorderde. Dit besluit volgde op een onderzoek waaruit bleek dat eiser zich had beziggehouden met de verkoop van goederen via internet, zonder dit te melden aan de gemeente, wat in strijd was met de inlichtingenverplichting van artikel 17 van de Wet werk en bijstand (Wwb) en de Participatiewet (Pw).

Eiser betwistte de schending van de inlichtingenverplichting en stelde dat hij geen internethandel had gedreven. De rechtbank oordeelde echter dat de gemeente voldoende bewijs had verzameld dat eiser goederen had verhandeld via Marktplaats.nl en Speurders.nl. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had voldaan aan zijn verplichtingen om de gemeente op de hoogte te stellen van zijn activiteiten, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de intrekking en terugvordering van de bijstand. Eiser had geen dringende redenen aangevoerd om van terugvordering af te zien. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken op 1 mei 2018. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/6783

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 mei 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.C. Alberts),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M. van der Heiden).

Procesverloop

Bij besluit van 29 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van eiser op bijstand ingevolge de Participatiewet (Pw) over de periode van 12 april 2005 tot en met 29 juli 2016 ingetrokken en van hem een bedrag van € 153.460,63 (netto) teruggevorderd.
Bij besluit van 29 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor verweerder is naast zijn gemachtigde ook nog verschenen [persoon A] .

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser ontving sinds 12 april 2002 bijstand van verweerder, laatstelijk ingevolge de Pw, naar de norm voor een alleenstaande. Door verweerder is een onderzoek gestart naar de rechtmatige verstrekking van de uitkering aan eiser. Van dit onderzoek is door [persoon B] , handhavingsmedewerker bij verweerder, op 26 februari 2014 een rapportage opgemaakt. In die rapportage is vermeld dat uit onderzoek is gebleken dat eiser eigenaar is van een aanhangwagen en twee auto’s en een garagebox huurt aan [adres 1] [plaats] . Verder volgt uit de door eiser ingeleverde bankafschriften dat hij een betaling heeft verricht aan Marktplaats.nl. Vervolgens zijn bij Marktplaats nadere gegevens gevorderd, waaruit volgens [persoon B] een duidelijk patroon van handel vanaf april 2005 valt af te leiden.
1.1
De in voornoemde rapportage opgenomen informatie is voor sociaal rechercheur [persoon A] reden geweest om een bijzonder onderzoek uit te voeren. In het kader van dat onderzoek zijn nadere gegevens van Marktplaats.nl, Speurders.nl en Ziggo ontvangen. Op basis van de resultaten van het bijzonder onderzoek is verweerder tot de conclusie gekomen dat eiser zich ten tijde van belang heeft beziggehouden met het verhandelen van diverse goederen op internet, van welke handel hij geen melding heeft gemaakt aan verweerder. Verweerder heeft hierin reden gezien om het recht van eiser op bijstand ingevolge de Pw over de periode van 12 april 2005 tot en met 29 juli 2016 in te trekken en van hem een bedrag van € 153.460,63 (netto) terug te vorderen, op de grond dat hij niet heeft voldaan aan de inlichtingenverplichting van artikel 17 van de Wet werk en bijstand (Wwb) en de Pw. Na heroverweging in bezwaar heeft verweerder het besluit tot intrekking en terugvordering van bijstand gehandhaafd.
2. Het bestreden besluit berust op verweerders standpunt dat eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden door verweerder niet op de hoogte te stellen van het feit dat hij in het bewuste tijdvak goederen te koop heeft aangeboden op Marktplaats.nl en op Speurders.nl. Nu eiser ook niet heeft opgegeven wat hij hiermee heeft verdiend, noch een administratie heeft bijgehouden van de verrichte transacties, heeft verweerder het recht op bijstand over de genoemde periode niet kunnen vaststellen.
3. Eiser betwist in beroep dat hij de inlichtingenverplichting van artikel 17 van de Wwb heeft geschonden. Hij ontkent dat hij zich met internethandel heeft beziggehouden. Er vielen derhalve geen handelsactiviteiten aan verweerder te melden en evenmin was eiser verplicht een deugdelijke administratie daarover bij te houden.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het beroep.
4.1
Met ingang van 1 januari 2015 is de Pw de formele bevoegdheidsgrondslag voor het toekennen, herzien, intrekken en terugvorderen van bijstand. De rechten en verplichtingen moeten, omdat het bestreden besluit gedeeltelijk betrekking heeft op een periode gelegen vóór 1 januari 2015, worden beoordeeld naar de materiële wetgeving zoals die gold vóór en ná die datum, dus naar de bepalingen van zowel de Wwb, als de Pw. De temporele werking doet aan de formele bevoegdheidsgrondslag voor de hier aan de orde zijnde intrekking en terugvordering van bijstand echter niet af. Dit betekent dat daarop de Pw van toepassing is (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:952)
4.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder de intrekking van eisers recht op bijstand heeft beperkt tot de periode van 12 april 2005 tot en met 29 juli 2016. Dat is derhalve de periode die de rechtbank moet beoordelen.
4.3
De rechtbank stelt vervolgens vast dat het besluit tot intrekking van bijstand een voor eiser belastend besluit is. Het is daarom aan verweerder om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat het op de weg van verweerder ligt om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan (zie de uitspraak van de CRvB van 4 juli 2017; ECLI:NL:CRVB:2017:2431).
4.4
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Wwb/Pw doet de belanghebbende aan het bijstandverlenend orgaan op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
4.5
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstand behoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad (zie de uitspraak van de CRvB van 6 februari 2018; ECLI:NL:CRVB:2018:389).
4.6
De vraag die partijen verdeeld houdt is of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser in het bewuste tijdvak de inlichtingenverplichting van artikel 17 van de Wwb/Pw heeft geschonden door verweerder er niet van op de hoogte te stellen dat hij goederen via Marktplaats.nl en Speurders.nl heeft verhandeld, waardoor verweerder het recht op bijstand ten tijde van belang niet kon vaststellen.
4.7
De rechtbank stelt vast dat verweerder bijzonder onderzoek heeft laten verrichten naar de vermeende activiteiten van eiser op het internet. De door verweerder verkregen informatie van Marktplaats.nl en Speurders.nl en de overige bevindingen van dat onderzoek zijn van dien aard dat de rechtbank inderdaad aannemelijk acht dat eiser sinds 12 april 2005 bij Marktplaats.nl en Speurders.nl adverteert en goederen te koop aanbiedt. De rechtbank baseert dit op navolgende overwegingen.
4.8
Uit het onderzoek komt naar voren dat eisers account bij genoemde veilingsites is gebruikt voor het te koop aanbieden van goederen. Zo volgt uit het onderzoek dat op 27 maart 2005 bij Marktplaats.nl een registratie heeft plaatsgevonden van gebruikersnummer [gebruikersnummer] , gekoppeld aan emailadres [e-mailadres 1] . Bij Speurders.nl wordt ook met dit e-mailadres geadverteerd onder de naam [naam 1] en wordt ook de naam [naam 2] gebruikt. De gebruikersnamen zijn verbonden aan het telefoonnummer [telefoonnummer] en het IP-adres [IP-adres] . Zowel voormeld telefoonnummer als het genoemde IP-adres staat op naam van eiser.
4.9
Eiser betoogt dat niet hij, maar zijn broer [broer van eiser] zijn emailadres en account heeft gebruikt om op Marktplaats.nl goederen te verhandelen. Dat betoog berust, zo stelt de rechtbank vast, op een bij verweerder op 13 maart 2017 binnengekomen brief van eisers broer [broer van eiser] , waarin deze verklaart dat hij – met gebruik van eisers account en laptop – advertenties op Marktplaats.nl heeft geplaatst onder de naam [naam 1] , omdat zijn broer niet handig zou zijn met internet. [broer van eiser] is daarna op 22 december 2017 nog gehoord door de sociale recherche. Tijdens dat gesprek verklaart hij uiteindelijk dat hij maximaal een jaar voorafgaand aan de brief van 13 maart 2017 gebruik heeft gemaakt van eisers emailadres en gebruiksaccount bij Marktplaats.nl. Een gebruikersaccount bij Speurders.nl onder de naam [naam 1] zegt [broer van eiser] niet te kennen en ook de gebruikersnaam [naam 2] of het emailadres [e-mailadres 2] zegt hem niets.
4.1
Gelet op die verklaring acht de rechtbank niet aannemelijk dat de door verweerder aan eiser tegengeworpen internethandel aan diens broer [broer van eiser] kan worden toegeschreven. Deze heeft immers met zijn tegenover de sociale recherche afgelegde verklaring van 22 december 2017 zijn betrokkenheid bij de internethandel tot slechts een jaar beperkt, en dan ook nog tot het jaar voorafgaand aan 13 maart 2017. De door verweerder aan eiser tegengeworpen internethandel besloeg echter een aanmerkelijk langere periode (van 12 april 2005 tot en met 29 juli 2016) en ziet voorts slechts voor een periode van vier maanden op de periode waarover [broer van eiser] spreekt in zijn verklaring. Verder geldt dat uit verweerders onderzoek naar voren is gekomen dat 80% van de met behulp van eisers account en via diens laptop geplaatste advertenties zijn geplaatst op momenten van de dag dat [broer van eiser] aan het werk was. Daarnaast is het zo dat de internethandel niet alleen via Marktplaats.nl plaatsvond, maar ook via Speurders.nl. Aan de handel via die site kan eisers broer al helemaal niet worden gekoppeld. Deze heeft immers verklaard dat hij – hoewel hij de site van Speurders.nl wel kent – de op die site gebruikte accounts ( [naam 1] en [naam 2] ) niet kent. Gelet op het voorgaande hecht de rechtbank niet die waarde aan de verklaring van [broer van eiser] die eiser daaraan gehecht wil zien.
4.11
Bovendien behelst het dossier nog andere aanwijzingen dat het wel degelijk eiser is die zich met internethandel bezig heeft gehouden en niet zijn broer. Eiser is een tijd lang eigenaar geweest van een aanhangwagen. Deze aanhangwagen is zowel met gebruik van gebruikersnaam [naam 2] als onder de naam [naam 1] op Speurders.nl te koop aangeboden en derhalve mede onder een gebruikersnaam en op een site die [broer van eiser] zegt niet te kennen. Verder bevat het dossier nog de verklaringen van [persoon C] , een buurtgenoot van eiser wonend op [adres 2] , en de verklaring [persoon D] , wier naam naar voren is gekomen uit het onderzoek naar de telefoongegevens van eiser. [persoon C] heeft tegenover de sociale recherche verklaard dat zij wel eens een pakje voor eiser aanneemt. Op die pakjes staat dan, volgens haar verklaring, altijd de naam [naam 3] . Dat is ook de naam waaronder zij eiser sinds juni 2012 – de datum dat zij bij hem in de buurt is komen wonen – zegt te kennen. [persoon D] kent eiser volgens eigen zeggen al 14 jaar. Verweerder beschikt over telefoongegevens waaruit blijkt dat zij in de tweede helft van 2015 veelvuldig (442 keer in een half jaar) telefonisch contact met eiser heeft gehad via het nummer [telefoonnummer] . Zij vertelde tegenover de sociale recherche dat eiser een emailadres heeft dat begint met " [naam 1] " en dat hij zeker nog twee andere emailadressen heeft. De rechtbank heeft eiser de verklaring van [persoon D] ter zitting voorgehouden, waarop hij heeft aangegeven dat hij haar niet kent. Die verklaring acht de rechtbank, gelet op de steun die de verklaring van [persoon D] vindt in de telefoongegevens, echter ongeloofwaardig.
4.12
De rechtbank acht, gezien het voorgaande in zijn geheel bezien, aannemelijk dat eiser de bewuste advertenties zelf op Marktplaats.nl en Speurders.nl heeft geplaatst en dus zelf in goederen heeft gehandeld via internet. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van de CRvB van 15 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5987) is het voor iemand als eiser niet verboden om goederen via internet te verkopen, mits hij daarvan en van de daaruit verkregen verdiensten tijdig melding maakt bij verweerder. In de regel zal verweerder de opbrengst van incidentele verkoop van privé goederen niet als inkomen aanmerken. Eiser heeft goederen in een groot aantal categorieën op Marktplaats.nl en Speurders.nl aangeboden. Het dossier noemt de categorieën "Telecommunicatie", "Huis en Inrichting", "Kinderen en Baby's", "Dameskleding", "Tuin en Terras", "Auto-onderdelen" en "Antiek en Kunst". Gelet voorts op de aard, omvang en duur van eisers activiteiten op Marktplaats.nl en Speurders.nl, is de rechtbank van oordeel dat niet slechts sprake is geweest van incidentele handel. Het gaat in de periode van 12 oktober 2005 tot en met 29 juli 2016 om in totaal 927 advertenties. Hiermee was een totale vraagprijs van € 257.553,50 gemoeid.
4.13
Eiser betoogt dat verweerder het aantal advertenties op Marktplaats.nl en Speurders.nl niet juist heeft vastgesteld. Er zou sprake zijn van dubbeltellingen. De rechtbank is van oordeel dat in de bewuste periode, ook met een aantal dubbeltellingen, de omvang van de handel de incidentele verkoop van privé goederen ver te boven ging. Eiser heeft op geen enkele manier onderbouwd hoeveel verschillende advertenties hij dan wel op Marktplaats.nl en Speurders.nl heeft geplaatst. In dit verband is van belang dat hij van zijn handel op internet geen administratie heeft bijgehouden. Juist daardoor heeft verweerder niet precies kunnen vaststellen – ook niet schattenderwijs – hoeveel eiser met zijn handel heeft verdiend.
4.14
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat eiser niet heeft voldaan aan de inlichtingenverplichting van artikel 17, eerste lid, van de Wwb/Pw. Daardoor heeft verweerder het recht op bijstand over de gehele periode van 12 april 2005 tot en met 29 juli 2016 niet kunnen vaststellen. Ingevolge artikel 54, derde lid, van de Pw was verweerder daarom gehouden om het recht op bijstand in te trekken. Daarnaast was verweerder ook gehouden om ingevolge artikel 58, eerste lid, van de Pw de ten onrechte uitbetaalde bijstand van eiser terug te vorderen. De beroepsgronden van eiser geven geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan verweerder van terugvordering had moeten afzien.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meessen, voorzitter, en mr. A.L. Frenkel en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.