ECLI:NL:RBDHA:2018:4672

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2018
Publicatiedatum
20 april 2018
Zaaknummer
C-09-538433-HA RK 17-418
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van URL's uit zoekresultaten van Google in verband met privacy en persoonsgegevens

In deze zaak hebben verzoekers [A] en [B], beiden wonende te [woonplaats], een verzoek ingediend bij de Rechtbank Den Haag om Google te bevelen om bepaalde URL's, die voortkomen uit zoekopdrachten op hun naam, uit de zoekresultaten te verwijderen of af te schermen. De verzoekers stellen dat de zoekresultaten inbreuk maken op hun privacy en dat de informatie verouderd en onjuist is. Google heeft het verzoek afgewezen, stellende dat het belang van het publiek om toegang te hebben tot deze informatie zwaarder weegt dan de privacybelangen van de verzoekers.

De rechtbank heeft de procedure op 19 april 2018 behandeld, waarbij de verzoekers werden vertegenwoordigd door hun advocaat mr. C.J. Nierop en Google door de advocaten mr. A. Strijbos en mr. R.D. Chavannes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers onvoldoende hebben aangetoond dat de weergave van de URL's in de zoekresultaten onnauwkeurig of niet ter zake dienend is. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de inmenging in de grondrechten van de verzoekers door Google gerechtvaardigd is door het overwegende belang van het publiek bij toegang tot deze informatie.

De rechtbank heeft het verzoek van [A c.s.] afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de kosten aan de zijde van Google begroot op € 619,-- aan griffierecht en € 904,-- aan advocaatkosten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/538433 / HA RK 17-418
Beschikking van 19 april 2018
in de zaak van

1.[A] ,

2. [B]
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers,
advocaat mr. C.J. Nierop te Amsterdam,
tegen
de rechtspersoon naar vreemd recht
GOOGLE LLC.,
gevestigd te Mountain View, Californië, Verenigde Staten van Amerika,
verweerster,
advocaten mr. A. Strijbos en mr. R.D. Chavannes, beiden te Amsterdam.
Verzoekers worden hierna afzonderlijk respectievelijk aangeduid als ‘ [A] ’ en ‘ [B] ’, dan wel gezamenlijk als ‘ [A c.s.] ’ (in mannelijk enkelvoud). Verweerster wordt hierna ‘Google’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 22 augustus 2017 ingediende verzoekschrift met producties;
  • het op 14 februari 2018 ingediende verweerschrift met producties;
  • de brief van mr. Nierop van 15 februari 2018 met producties;
  • de mondelinge behandeling op 22 februari 2018, waarbij de advocaten van partijen hun pleitnotities hebben overgelegd.
1.2.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van de beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A] en [B] zijn gehuwd. [A] is ondernemer en richt zich met zijn bedrijf [BVI] op communicatie- en marketingadvies aan organisaties in de gezondheidssector. [A] heeft in het bijzonder in de periode 1998–2001 (betaalde) werkzaamheden verricht voor een aantal charitatieve fondsen. [B] is werkzaam als arts, als zodanig ingeschreven in het BIG-register, acupuncturist en onder meer lid van de Raad van Advies voor de Nederlandse Patiëntenvereniging voor Acupunctuur.
2.2.
Op 18 mei 2013 heeft onderzoekjournalistiek radioprogramma Argos van de VPRO een aflevering uitgezonden over goede doelen in Nederland. Deze aflevering, getiteld ‘Rijk van het goede doel?’, ging over het netwerk van goede doelen dat onder anderen door [A] was opgericht.
2.3.
In december 2013 heeft de Vereniging tegen de Kwakzalverij (hierna: de Vereniging) op haar internetwebsite onder de hyperlink, ofwel
Uniform Resource Locator(hierna: URL) [URL1] en in het Nederlands Tijdschrift van de Vereniging tegen de Kwakzalverij een artikel gepubliceerd over [A] , waarin ook [B] figureert (hierna: het Artikel).
2.4.
Bij vonnis in kort geding van 27 mei 2014 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, kort samengevat, de Vereniging veroordeeld tot het plaatsen van een rectificatie in voormeld tijdschrift alsmede op voornoemde website, aangezien het Artikel een aantal feitelijk onjuiste passages bevatte. In het vonnis (ECLI:NL:RBAMS:2014:3727) is onder meer het volgende overwogen:
“4.70. Uit het voorgaande volgt dat een aantal passages uit het Artikel feitelijk onjuist zijn en een grotere betrokkenheid van [A] of [B] bij bepaalde fondsen suggereren dan feitelijk kan worden aangetoond. Deze passages dienen daarom te worden gerectificeerd. Voor het overige vindt de inhoud van het Artikel in voldoende mate steun in het aanwezige feitenmateriaal en kan deze inhoud, waaronder begrepen de daarbij gebezigde illustraties, niet als onrechtmatig jegens [A c.s.] worden beschouwd. Het enkele feit dat door de Vereniging Tegen de Kwakzalverij c.s. geen wederhoor is toegepast doet hieraan in dit geval geen afbreuk. De Vereniging Tegen de Kwakzalverij c.s. heeft een zwaarwegend belang om het door haar geconstateerde gebrek aan transparantie in de goede doelen sector op kritische en waarschuwende wijze aan de orde te stellen. De daarbij gemaakte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [A] en [B] zullen zij in de gegeven omstandigheden moeten dulden.
4.71.
De Vereniging Tegen de Kwakzalverij c.s. zal de rectificatie op haar website dienen te plaatsen en geplaatst te houden zo lang het Artikel daarop geplaatst zal zijn. In het Tijdschrift zal melding van de veroordeling tot het plaatsen van deze rectificatie gemaakt moeten worden. Voor een veroordeling tot het aankondigen daarvan op de voorpagina van het Tijdschrift ziet de voorzieningenrechter, gezien het gewicht van de te rectificeren passages in het licht van het gehele Artikel, geen reden. Voor het afzonderlijk per brief informeren van de leden van de Vereniging ziet de voorzieningenrechter, mede gezien het tijdverloop, geen aanleiding. Ook de vordering tot aankondiging van de rectificatie op social media zal worden afgewezen, nu deze media niet geschikt zijn voor weergave van de nuances die de beperkte toewijzing van de rectificatievordering met zich brengt. Aan de genoemde veroordelingen zullen dwangsommen als hierna te melden worden verbonden.
4.72.
Nu de rectificatie permanent bij de digitale weergave van het Artikel geplaatst moet worden heeft [A c.s.] onvoldoende belang bij zijn vordering om de Vereniging Tegen de Kwakzalverij c.s. te veroordelen de exploitanten van zoekmachines te veroordelen tot het verwijderen en verwijderd houden van het Artikel. Dat deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.”
2.5.
De Vereniging heeft vervolgens onder meer de rectificatie geplaatst op de website van de Vereniging onder de URL [URL3]
.
2.6.
Google is een onderneming met als missie “to organize the world’s information and make it universally accessible and useful”. Google biedt de internetzoekmachine Google Search (hierna: de zoekmachine) aan. De zoekmachine stelt gebruikers in staat informatie elders op het internet te vinden. Gebruikers kunnen op de openingswebpagina van Google, te weten bijvoorbeeld http://www.google.nl of http://www.google.com, aan de hand van één of meer zoektermen een zoekopdracht opgeven, waarna de zoekmachine een pagina met zoekresultaten op internet weergeeft. De zoekresultatenpagina toont in eerste instantie een lijst met koppelingen, te weten steeds een combinatie van een titel van een webpagina met daaronder de URL naar het betreffende internetadres en een
snippet, zijnde een korte samenvatting van de webpagina (hierna wordt deze combinatie gezamenlijk genoemd: de koppeling). De selectie en ordening van de zoekresultaten en de vertoning daarvan aan de gebruiker zijn het dynamisch product van een geautomatiseerd, algoritmisch proces. De zoekmachine indexeert op het internet gepubliceerde of opgeslagen informatie, slaat die tijdelijk op en stelt aan de hand van zoektermen koppelingen in een bepaalde volgorde aan internetgebruikers ter beschikking. De precieze werking van de zoekmachine is een bedrijfsgeheim van Google.
2.7.
Bij het opgeven van de namen van verzoekers als zoekterm in de zoekmachine worden als zoekresultaten verschillende koppelingen weergegeven.
2.8.
Op 14 maart 2017 heeft het reputatiemanagementbureau White Canvas namens [A] op basis van het vonnis in kort geding van 27 mei 2014 bij Google een verzoek ingediend tot verwijdering van acht URL’s uit de zoekresultaten in de zoekmachine. Op 15 maart 2017 heeft Google verzocht om toezending van voormeld vonnis en om meer informatie om het verzoek te verwerken. Op 3 mei 2017 heeft White Canvas het vonnis toegestuurd en heeft zij aan Google een nadere toelichting gegeven. Op 12 mei 2017 heeft Google het verzoek afgewezen.
2.9.
Op 8 juni 2017 heeft White Canvas namens [A] op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) en de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) van 13 mei 2014 in de zaak Costeja, C-131/12, ECLI:EU:C:2014:317 (hierna:
Costeja-arrest) een verzoek ingediend om de betreffende URL’s te verwijderen. Op 14 juni 2017 heeft Google gereageerd en is één URL verwijderd. Het verzoek is voor overige URL’s afgewezen.
2.10.
Op 12 juli 2017 heeft White Canvas namens [A] verzocht om verwijdering van zeven URL’s. Op dezelfde dag heeft Google het verzoek afgewezen.
2.11.
Op 4 augustus 2017 heeft White Canvas namens [B] op basis van de Wet Bescherming Persoonsgegevens en het
Costeja-arrest bij Google een verzoek tot verwijdering van vier URL’s ingediend. Het verzoek is op dezelfde dag door Google afgewezen.
2.12.
[A] heeft zich in het kader van de gemeenteraadsverkiezingen 2018 voor de politieke partij ‘ [Politieke Partij] ’ kandidaat gesteld voor de gemeenteraad in de gemeente [woonplaats] .
2.13.
In een e-mailbericht van 6 januari 2018 aan Investor Ready stelt [A] voor om zijn echtgenote als “eigenaar” te “benoemen” van het bedrijf [het Bedrijf] . Het bericht luidt onder meer als volgt:
“We zijn er ons goed bewust van dat je ons informeerde dat […] is afgehaakt vanwege de google publicaties. Dit nog wel ondanks dat ik in het kennismakingsgesprek over de achtergrond daarvan heb verteld. De impact van de publicaties is zeer verregaand, dat blijkt wel.
Juist omdat we beducht zijn van het kennelijke feit dat veel mensen klakkeloos overnemen wat er op internet staan, of tenminste denken ‘waar rook is, daar is vuur, dus wegwezen’ ben ik op de achtergrond gebleven, ben ik niet opgenomen in het pitch document.
[…] Komende gesprekken zal ik niet aan deelnemen. Zo blijft de focus op de materie en de investering, en verstoort de internetpublicatie het proces verder niet.
Dan komt toch de vraag op tafel wie de huidige eigenaren zijn. Met […] heb ik overlegd dat we daar de UBO, [B] (arts), kunnen benoemen. Bij onderzoek kom ik echter wel als directeur naar voren, o.m. van [Q] . Dan zijn we echter een stuk verder in het traject en zou dit geen issue meer moeten zijn – al blijkt de impact van zo’n onjuiste publicatie – keer op keer verstrekkend te zijn. […] is als investeerder afgehaakt.
Rest daar de rol voor jou om de internetpublicatie in het overleg met de potentiele investeerder op het juiste moment en de juiste wijze te laten landen.
Graag verneem ik van je of je denkt dat dit de werkbare wijze is. Zoals ik je heb geinformeerd ben ik bezig de internetpublicatie uit de zoekresultaten te laten verwijderen. Daar gaat echter nog iets tijd overheen voordat daar uitsluitsel over is.”
2.14.
Op een schermafdruk van de website [website 1] van 6 februari 2018 is voor zover hier van belang het volgende opgenomen:
“ [A] heeft gewerkt bij verschillende goede doelen- en fondsenwervingsorganisaties, hier specialiseerde hij zich in de direct marketing. Later heeft hij ook een eigen marketingonderneming opgericht: [BVI] . Tevens heeft [A] een uitgeverij overgenomen waarmee hij twee magazines nieuw leven heeft ingeblazen.
De carrière van [A] startte bij de [X] . Hij kwam te werken op de afdeling communicatie waar direct marketing een onderdeel van was. Zijn doel was om de direct marketing een eigen gezicht en eigen afdeling te geven. Na drie jaar had hij dit doel behaald en ging hij aan de slag bij [Y] . Ook hier was hij verantwoordelijk voor de direct marketing. Daarnaast richtte hij zich ook op de internationale fondsenwerving en bracht hiervoor veel tijd door in Geneve in Zwitserland. [A] heeft de database verder uitgebouwd door nieuwe selectietechnieken toe te passen, ontwikkelde nieuwe communicatie-uitingen en deed televisiecampagnes, waaronder ‘ [tv campagne] ’, met [… 1] .
Na [Y] begon [A] voor zichzelf: hij richtte [BVI] op, een marketingbureau. Hij gaf onder meer advies aan fondsenwerving-organisaties. Ook specialiseerde hij zich in direct marketing via de post; hij bedacht oplossingen om enveloppen opvallend en interessant te maken zodat mensen getriggerd worden op de envelop open te maken.
Naast [BVI] was [A] werkzaam bij [Z] . Hier heeft hij diverse marketingacties en campagnes geleid. Een van die acties was in samenwerking met de Efteling en met [… 2] voor Burkina Faso in West-Afrika.”
2.15.
Op een schermafdruk van de website van [BVI] van 6 februari 2018 onder het kopje ‘Corporate Social Responsibility’ is onder meer het volgende vermeld:
“ [BVI] gives high priority to the social responsibility of companies and employees. […]
Presently, [BVI] provides capacity to non-profits, and employees of [BVI] offer their expertise voluntarily to the nonprofit charitable organizations. E.g.:
 Nederlandse PatiëntenVereniging voor Acupunctuur, with content for the website and supporting materials, and carrying out supporting the activities with the lobby for the prevention of VAT on healthcare.
[BVI] has every intention to continue and expand this policy. Joining forces of corporate and nonprofit charitable organizations leads to fruitful contributions to society and maximizes synergy that also encourages to the involvement of our employees in today’s world.
© 2018”

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[A c.s.] verzoekt de rechtbank om Google te bevelen om onverwijld, althans binnen een door de rechtbank te bepalen termijn, de volgende URL’s, die voortkomen uit de zoekopdracht naar de naam van [A] in de zoekmachine uit de zoekresultaten, te verwijderen dan wel af te schermen:
1. [URL1]
;
2. [URL2] ;
3. [URL3] ;
4. [URL4]
;
5. [URL5] ;
6. [URL6] ;
7. [URL7] ;
8. [URL8] ;
9. [URL9]
;
10. [URL10]
;
11. [URL11]
;
12. [URL12] ;
13. [URL13] ;
14. [URL14]
;
15. [URL15]
;
16. [URL16] ;
17. [URL17]
;
18. [URL18] ;
19. [URL19] ;
20. [URL15]
;
21. [URL21]
;
22. [URL22] ;
23. [URL23] ;
24. [URL16] ;
25. [URL25] ;
26. [URL26] ;
27. [URL8] ;
28. [URL28]
;
29. [URL29]
;
30. [URL30] ;
31. [URL31] ;
32. [URL32]
33. [URL33] ;
34. [URL34] ;
35. [URL35]
;
36. [URL36] ;
37. [URL33] ;
38. [URL38]
;
39. [URL39] ;
40. [URL40] ;
41. [URL41] ;
alsmede te verwijderen, dan wel af te schermen, de volgende URL’s, die in de zoekmachine voortkomen uit de zoekopdracht naar de naam van [B] :
a. [URL3] ;
b. [URL29]
;
c. [URL42] ;
d. [URL17]
; e. [URL6] ;
een en ander op straffe van een aan [A c.s.] te betalen dwangsom van € 10.000,-- per dag dat de overtreding voortduurt, dan wel een ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het verzuim is ingetreden, met veroordeling van Google in de proceskosten, de kosten van vertaling van het verzoekschrift daaronder begrepen.
3.2.
[A c.s.] legt aan het verzoek, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
3.2.1.
Google handelt in strijd met het recht van [A c.s.] op bescherming van de eer en goede naam, de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van persoonsgegevens, zoals onder andere neergelegd in artikel 10 Grondwet, artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM), artikel 7 en 8 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) en meer specifiek in de Richtlijn 95/46 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (hierna: Privacyrichtlijn), zoals geïmplementeerd in de Wbp.
3.2.2.
Ingevolge artikel 8 aanhef en onder f Wbp mogen persoonsgegevens uitsluitend worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, hetgeen in deze zaak volgens [A c.s.] niet het geval is, omdat hier de belangen of de fundamentele rechten en vrijheden van [A] en [B] als betrokkenen, in het bijzonder het recht op bescherming van hun persoonlijk levenssfeer, hebben te prevaleren. Daarbij baseert [A c.s.] het verzoek meer in het bijzonder op de artikelen 36 lid 1 en 40 lid 1 Wbp. Op grond van artikel 36 lid 1 Wbp heeft [A c.s.] het recht Google te verzoeken om verwerkte persoonsgegevens te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn, dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift zijn verwerkt. Op grond van artikel 40 lid 1 Wbp heeft [A c.s.] het recht om bij Google verzet aan te tekenen tegen de verwerking van persoonsgegevens in verband met bijzondere persoonlijke omstandigheden.
3.2.3.
[A c.s.] verwijst in dit verband naar het
Costeja-arrest, en naar het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden (hierna: HR) van 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:316 (hierna:
X/Google). Uit deze arresten volgt volgens [A c.s.] dat het privacybelang van een natuurlijke persoon in beginsel zwaarder weegt en voorrang heeft op het economisch belang van de exploitant van de zoekmachine en het gerechtvaardigde belang van de internetgebruikers, die mogelijk toegang willen krijgen tot de desbetreffende zoekresultaten.
3.2.4.
Met toepassing van voormelde maatstaf is de handelswijze van Google volgens [A c.s.] niet te verenigen. De bron van de informatie op de gewraakte URL’s is een artikel op de website [website 2] , waarvan de rechter eerder heeft bepaald dat het Artikel gerectificeerd moest worden. In een geüpload pdf-artikel is dit gebeurd, maar Google toont in haar zoekresultaten na het intikken van de zoekterm ‘ [A] ’ nog steeds het oorspronkelijke, niet gerectificeerde artikel. Door de rectificatie niet in zijn geheel in het zoekresultaat te tonen bij een zoekactie op naam van [A c.s.] , handelt Google in strijd met haar verplichtingen die voortvloeien uit de Privacyrichtlijn en uit de Wbp. Het zoekresultaat is door het niet tonen van de rectificatie niet juist en onnauwkeurig. De bewoordingen ‘trucendoos’, ‘meesterbrein’ en ‘kwakfondsen’ dienen in het licht van het gehele Artikel te worden bezien. De zoekresultaten geven echter niet het volledige Artikel weer, zodat die zoekresultaten als onrechtmatig gekwalificeerd moeten worden.
3.2.5.
Voorts geldt volgens [A c.s.] dat de weergegeven informatie dermate veel privé gegevens bevat dat er geen reden is om het privacybelang van [A] en [B] in casu niet te laten prevaleren. De zoekresultaten en de URL’s zelf bevatten onder andere de namen van hun kinderen en pleegkinderen. Bovendien hebben zij aan de Vereniging tegen de Kwakzalverij geen toestemming gegeven om gebruik te maken van hun afbeelding. Ook zijn de zoekresultaten verouderd en schetsen zij een verkeerd beeld van [A c.s.] De zoekresultaten wekken de suggestie dat [A c.s.] onrechtmatig hebben gehandeld, mogelijk zelfs strafbaar. Hierdoor wordt hun eer en goede naam ernstige schade toegebracht en worden zij in hun privéleven dagelijks geconfronteerd met de belastende informatie.
3.2.6.
Bovendien voert [A c.s.] aan dat de gewraakte URL’s betrekking hebben op een situatie die zich heeft afgespeeld in de periode 1999-2001. Die informatie is niet (meer) relevant voor het publiek. [A] is niet meer werkzaam voor de stichtingen waarover in de URL’s wordt gesproken. Het publiek wordt, mede door het niet juist tonen van de rectificatie, onjuist geïnformeerd. Ten slotte dragen de zoekresultaten niet bij aan een maatschappelijk debat, mede omdat [A] of [B] geen publieke figuren zijn en geen publieke functie bekleden.
3.3.
Google voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek, met veroordeling van [A c.s.] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht Nederlandse rechter en bevoegdheid rechtbank Den Haag
4.1.
De zaak heeft een internationaal element, reeds omdat Google gevestigd is in Verenigde Staten van Amerika. De rechterlijke bevoegdheid wordt in deze zaak geregeld door het Nederlandse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), omdat Google niet is gevestigd op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie (vgl. artikel 6 lid 1 Verordening (EU) 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken). Omdat [A] en [B] in Nederland hun woonplaats hebben komt op grond van artikel 3, aanhef en onder a Rv aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe. Gelet op de woonplaats van [A] en [B] is ingevolge artikel 262, aanhef en onder a Rv deze rechtbank bevoegd van het verzoek van [A c.s.] kennis te nemen.
4.2.
Google heeft (subsidiair) betoogd dat, gelet op het gegeven dat het verzoek van [A c.s.] niet in territoriale zin beperkt is of beperkt tot een bepaalde lokale versie van Google, de rechtbank niet bevoegd is voor zover het verzoek zich uitstrekt tot verwijdering van informatie van niet-EU versies van de zoekmachine, die niet vanuit Nederland toegankelijk zijn. [A c.s.] heeft dat op zijn beurt weersproken met een beroep op het burgerschap van de Europese Unie, dat, zo is gesteld, met zich meebrengt dat [A c.s.] beschermd dient te worden tegen privacy-inbreuken van andere Europese burgers, waar ook ter wereld. De rechtbank komt pas toe aan een nadere bespreking van dit verweer – en van hetgeen daartegen is ingebracht –, dat neerkomt op de vraag naar de territoriale werking van een te geven bevel, indien het verzoek van [A c.s.] al dan niet gedeeltelijk toewijsbaar is. Of dat laatste het geval is, is onderwerp van de navolgende beoordeling.
Ontvankelijkheid en reikwijdte van het verzoek in het licht van de verwerking van persoonsgegevens
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat de Wbp van toepassing is op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (artikel 2 lid 1 Wbp). Deze wet is ingevoerd ter implementatie van de Privacyrichtlijn en moet in het licht daarvan worden begrepen. Het HvJEU heeft in het
Costeja-arrest nadere uitleg en verduidelijking gegeven over de reikwijdte van de Privacyrichtlijn in verhouding tot internetzoekmachines.
4.4.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [A c.s.] zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de ontvankelijkheid en zijn belang bij de URL’s, waarvan in het verzoekschrift is verzocht Google te bevelen deze in de zoekmachine uit de resultaten te verwijderen dan wel af te schermen.
4.5.
Op grond van artikel 46 lid 1 Wbp staat de verzoekschriftprocedure open als de belanghebbende daaraan voorafgaand bij de verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens een verzoek op grond van bijvoorbeeld de artikelen 36 of 40 Wbp heeft gedaan en de verantwoordelijke het verzoek afwijst, dan wel het verzet niet honoreert, of niet binnen vier weken een besluit heeft genomen (zie artikel 46 lid 2 jo. 36 lid 2 en 40 lid 2 Wbp). Naar Google onweersproken heeft aangevoerd heeft [A c.s.] Google ten aanzien van de volgende URL’s niet eerder verzocht om verwijdering dan wel afscherming:
3. [URL3] ;
4. [URL4]
;
7. [URL7] ;
9. [URL9]
;
10. [URL10]
;
11. [URL11]
;
13. [URL13] ;
14. [URL14]
;
15. [URL15]
;
16. [URL16] ;
17. [URL17]
;
18. [URL18] ;
19. [URL19] ;
20. [URL15]
;
21. [URL21]
;
22. [URL22] ;
23. [URL23] ;
24. [URL16] ;
25. [URL25] ;
26. [URL26] ;
28. [URL28]
;
31. [URL31] ;
32. [URL32]
33. [URL33] ;
34. [URL34] ;
35. [URL35]
;
36. [URL36] ;
37. [URL33] ;
38. [URL38]
;
39. [URL39] ;
40. [URL40] ;
41. [URL41] ;
e. [URL6] .
Ten aanzien van deze 33 URL’s kan [A c.s.] daarom niet worden ontvangen in zijn verzoek.
4.6.
Zoals uit het
Costeja-arrest volgt, is de Wbp in het onderhavige geval uitsluitend van toepassing voor zover de verrichtingen van de zoekmachine zijn aan te merken als verwerking van persoonsgegevens, te weten wanneer deze informatie gegevens betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon bevat en de exploitant van de zoekmachine voor deze gegevensverwerking verantwoordelijk is. Daarbij gaat het om de zoekresultaten, die na een zoekopdracht uitsluitend op de naam van een persoon in de zoekmachine worden weergegeven.
4.7.
Google heeft gemotiveerd betwist dat de volgende URL’s als zoekresultaten in de zoekmachine worden weergegeven na een zoekopdracht op de naam “ [A] ”:
2. [URL2] ;
8. [URL8] ;
27. [URL8] ;
29. [URL1]
;
30. [URL30] .
Google heeft voorts gemotiveerd betwist dat de volgende URL’s als zoekresultaten in de zoekmachine worden weergegeven na een zoekopdracht op de naam “ [B] ”:
a. [URL3] ;
b. [URL1]
.
Dit heeft [A c.s.] op zijn beurt onvoldoende weersproken. Daarmee is niet vast komen te staan dat deze URL’s betrekking hebben op zoekopdrachten uitsluitend op de naam van [A] of [B] , die vallen onder de reikwijdte van de Wbp. Het verzoek tot verwijdering van deze zeven URL’s is als gevolg daarvan, bij gebrek aan feitelijke grondslag, niet toewijsbaar.
4.8.
Gelet op het voorgaande spitst de beoordeling van het verzoek van [A c.s.] zich thans toe op de volgende vier URL’s, waarvan buiten discussie staat dat deze in de zoekresultaten worden weergeven in de zoekmachine op de naam “ [A] ” wordt gezocht:
1. [URL1]
;
5. [URL5] ;
6. [URL6] ;
12. [URL12] ;
alsmede op de volgende twee URL’s, waarvan buiten discussie staat dat deze in de zoekresultaten worden weergeven in de zoekmachine op de naam “ [B] ” wordt gezocht:
c. [URL42] ;
d. [URL17]
.
Het verzoek ten gronde
4.9.
Persoonsgegevens dienen in overeenstemming met de wet en op behoorlijke en zorgvuldige wijze te worden verwerkt (artikel 6 Wbp). Zij worden voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden verzameld (artikel 7 Wbp). Elke betrokkene heeft het recht rectificatie, uitwissing of afscherming van gegevens te verkrijgen van de voor verwerking verantwoordelijke dan wel zich te allen tijde ertegen te verzetten indien sprake is van een verwerking die onverenigbaar is met de Wbp en de Privacyrichtlijn. De stelplicht en zo nodig bewijslast dat sprake is van dergelijke situatie rust op [A c.s.]
4.10.
Voor zover hier van belang volgt uit het
Costeja-arrest en het arrest
X/Googlevan de HR dat een exploitant van een internetzoekmachine een voor de verwerking van persoonsgegevens verantwoordelijke kan zijn. De exploitant stelt in zoverre het doel van en de middelen voor deze verwerking van persoonsgegevens vast en de noodzakelijkheid van de gegevensverwerking in het licht daarvan. Dat brengt ook met zich mee dat op grond van artikel 36 lid 1 Wbp en artikel 40 lid 1 Wbp een exploitant van een zoekmachine, in het onderhavige geval Google, gehouden is om desverlangd ervoor te zorgen dat bepaalde resultaten niet in een lijst van zoekresultaten verschijnen, namelijk als deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn, dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt (artikel 36 lid 1 Wbp; implementatie van artikel 12, aanhef en onder b Privacyrichtlijn), dan wel als het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert boven het belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt (art. 40 lid 1 in samenhang met art. 8, aanhef en onder e en f, Wbp; implementatie van artikel 14, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 7, aanhef en onder e en f Privacyrichtlijn) (vgl.
X/Google, r.o. 3.5.3).
4.11.
In het
Costeja-arrest preciseert het HvJEU de uitleg aangaande artikel 12, aanhef onder b Privacyrichtlijn in de context van een internetzoekmachine als volgt:
“92 Aangaande artikel 12, sub b, van richtlijn 95/46, dat slechts toepasselijk is indien de verwerking van persoonsgegevens onverenigbaar is met deze richtlijn, moet in herinnering worden gebracht dat, zoals is opgemerkt in punt 72 van het onderhavige arrest, een dergelijke onverenigbaarheid niet enkel het gevolg kan zijn van de omstandigheid dat deze gegevens onnauwkeurig zijn maar, in het bijzonder, ook omdat zij ontoereikend, niet ter zake dienend of bovenmatig zijn voor de doeleinden van de verwerking, omdat zij niet zijn bijgewerkt of omdat zij langer worden bewaard dan noodzakelijk is, tenzij de bewaring ervan is vereist wegens historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden.
93 Uit deze vereisten van artikel 6, lid 1, sub c tot en met e, van richtlijn 95/46 vloeit voort dat het mogelijk is dat zelfs een aanvankelijk rechtmatige verwerking van exacte gegevens na verloop van tijd niet langer met deze richtlijn verenigbaar is omdat deze gegevens niet langer noodzakelijk zijn voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of verwerkt. Dit is met name het geval wanneer deze gegevens gelet op deze doeleinden en gelet op de verstreken tijd ontoereikend, niet of niet meer ter zake dienend of bovenmatig zijn.
94 Indien dus na een verzoek van de betrokkene krachtens artikel 12, sub b, van richtlijn 95/46 wordt vastgesteld dat in de resultatenlijst die wordt weergegeven nadat op de naam van de betrokkene is gezocht, koppelingen zijn opgenomen naar rechtmatig door derden gepubliceerde webpagina’s die correcte informatie over de betrokkene bevatten, en deze opneming thans onverenigbaar is met artikel 6, lid 1, sub c tot en met e, omdat deze informatie, gelet op het geheel van de omstandigheden van het onderhavige geval, ontoereikend, niet of niet meer ter zake dienend of bovenmatig is ten aanzien van het doel van de betrokken verwerking door de exploitant van de zoekmachine, moeten deze informatie en koppelingen van de resultatenlijst worden gewist.
95 Aangaande de verzoeken in de zin van dit artikel 12, sub b, die zijn gebaseerd op de beweerde niet-naleving van de voorwaarden van artikel 7, sub f, van richtlijn 95/46 en van artikel 14, eerste alinea, sub a, van deze richtlijn, moet worden vastgesteld dat elke verwerking van persoonsgegevens tijdens de gehele duur ervan toelaatbaar moet zijn krachtens dit artikel 7.
96 Gelet op het voorafgaande, moet bij de beoordeling van dergelijke verzoeken die zijn ingediend tegen een verwerking als aan de orde in het hoofdgeding, met name worden onderzocht of de betrokkene recht erop heeft dat de informatie over hem thans niet meer met zijn naam wordt verbonden via een resultatenlijst die wordt weergegeven nadat op zijn naam is gezocht. In dit verband moet worden benadrukt dat de vaststelling van een dergelijk recht niet veronderstelt dat de opneming van de betrokken informatie in de resultatenlijst de betrokkene schade berokkent.”
4.12.
Uit de onderdelen 80, 81, 88 en 97 van het
Costeja-arrest leidt de HR in
X/Googleten aanzien van de uitleg van artikel 14 aanhef en onder a, in samenhang met artikel 7 aanhef en onder e en f Privacyrichtlijn af dat – in afwijking van de gegevensverwerking die noodzakelijk is voor het gestelde doel en de middelen van de verantwoordelijke – “de grondrechten van een natuurlijk persoon als bedoeld in de art. 7 en 8 Handvest (het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens) in de regel zwaarder wegen dan, en dus voorrang hebben op, het economisch belang van de exploitant van de zoekmachine en het gerechtvaardigde belang van de internetgebruikers die mogelijk toegang willen krijgen tot de desbetreffende zoekresultaten. Dat kan in bijzondere gevallen anders zijn, afhankelijk van “de aard van de betrokken informatie en de gevoeligheid ervan voor het privéleven van de betrokkene en van het belang dat het publiek erbij heeft om over deze informatie te beschikken, wat met name wordt bepaald door de rol die deze persoon in het openbare leven speelt”” (
X/Google, r.o. 3.5.5).
4.13.
De rechtbank neemt bij de beoordeling verder tot uitgangspunt dat het in dit verband om de gevonden zoekresultaten in de zoekmachine gaat, en niet primair om de inhoud van de webpagina’s waarnaar een koppeling in de zoekresultaten verwijst. Zoals uit punt 35 van het
Costeja-arrest blijkt, moet worden benadrukt dat de door een zoekmachine verrichte verwerking van persoonsgegevens verschilt van de door een webredacteur verrichte verwerking van persoonsgegevens. Die laatste verwerking bestaat eruit gegevens op een webpagina te plaatsen. De verwerking door een zoekmachine komt daar bovenop. Voor zover de verwerking van persoonsgegevens door de zoekmachine verschilt van de door webredacteurs verrichte verwerking van persoonsgegevens, daar bovenop komt en bijkomend de grondrechten van een betrokkene aantast, komt Google als zoekmachine-exploitant een eigen verantwoordelijkheid toe binnen het kader van de Privacyrichtlijn en daarmee ook de Wbp.
4.14.
Buiten discussie staat dat Google persoonsgegevens van [A c.s.] heeft verwerkt bij de onder 4.8 genoemde URL’s, die als onderdeel van koppelingen in de zoekresultaten in de zoekmachine zichtbaar zijn als op de naam van [A] en/of [B] wordt gezocht.
4.15.
In het licht van het voorgaande heeft de rechtbank te beoordelen of de verwerking van deze persoonsgegevens door Google onnauwkeurig, ontoereikend, niet of niet meer ter zake dienend of bovenmatig is voor de doeleinden van de verwerking dan wel dat sprake is van bijzondere persoonlijke omstandigheden op grond waarvan een geslaagd verzet tegen de verwerking van persoonsgegevens mogelijk is. Daarbij dient het belang van [A c.s.] dat de onder 4.8 genoemde URL’s niet meer gevonden kunnen worden via de zoekmachine evenwichtig te worden afgezet tegen de belangen van Google om middels haar zoekmachine een betrouwbaar zoekresultaat te produceren – in het licht van haar onder 2.6 vermelde doel om de informatie van de wereld te organiseren, universeel toegankelijk en nuttig te maken – en de belangen van het publiek om via de zoekmachine relevante informatie te vinden. Alle omstandigheden van het geval zijn in dit verband van betekenis, waaronder ook het karakter van de gegevens. Daarbij kan, hoewel het om gevonden zoekresultaten in de zoekmachine gaat, in deze belangenafweging niet geheel voorbij worden gegaan aan de inhoud van de door [A c.s.] gewraakte webpagina’s, waarnaar in de zoekresultaten wordt verwezen.
4.16.
De rechtbank is van oordeel dat [A c.s.] , bij gemotiveerde betwisting daarvan door Google, niet of onvoldoende heeft aangetoond dat de weergave van de onder 4.8 genoemde URL’s in de zoekresultaten in de zoekmachine op de naam van [A] en/of [B] onnauwkeurig, ontoereikend, niet of niet meer ter zake dienend of bovenmatig zijn voor de doeleinden van de verwerking door Google dan wel dat sprake is van bijzondere persoonlijke omstandigheden op grond waarvan verzet tegen deze verwerking van persoonsgegevens moet slagen. De rechtbank neemt daarbij de volgende omstandigheden in aanmerking:
-Het verzoek ziet in de kern op één tamelijk recent bronartikel, te weten de publicatie van het onder 2.3 genoemde artikel op de website en in het tijdschrift van de Vereniging, waarvan de voorzieningenrechter bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 mei 2014 uitdrukkelijk heeft bepaald dat de inhoud – afgezien van de te rectificeren passages – voldoende steun vindt in het aanwezige feitenmateriaal. Daarbij heeft de voorzieningenrechter het zwaarwegend belang van de Vereniging benadrukt om het door haar geconstateerde gebrek aan transparantie in de goede doelen sector op kritische en waarschuwende wijze aan de orde te stellen, waarbij [A] en [B] de daardoor gemaakte inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer in de gegeven omstandigheden moeten dulden (zie 2.4);
-Het artikel is gebaseerd op een onderzoekjournalistiek radioprogramma Argos van de VPRO in de landelijke nieuwsmedia (zie 2.2.), waarvan URL 6 de transcriptie van een aflevering vormt;
-URL 5, 12 en c zien op een herpublicatie of samenvatting van het artikel van de Vereniging;
-URL d ziet op een website over fondsenwerving in Nederland die primair het gevolg is van het door [A] en [B] aangespannen kort geding tegen de Vereniging;
-De URL’s zien daarmee op handelen van [A] dan wel [B] , waarmee zij de publicaties die daarvan het gevolg zijn en de publieke belangstelling daarvoor over zichzelf hebben afgeroepen;
-Ontwikkelingen in de goede doelen sector alsmede fondsenwervingsorganisaties zijn voorwerp van actueel maatschappelijk debat, zoals Google onderbouwd met verschillende voorbeelden heeft aangevoerd. Daaruit volgt dat het publiek een aanzienlijk belang heeft om mediaberichtgeving hieromtrent te kunnen vinden. [A] is zowel voorwerp van, als deelnemer aan dat maatschappelijke debat;
-Hoewel [A] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard sinds 2008 op geen enkele wijze meer betrokken te zijn bij charitatieve instellingen, profileert hij zich ook nog in februari 2018 op websites, waaronder die van zijn bedrijf [BVI] , uitdrukkelijk met zijn betrokkenheid bij goede doelen- en fondsenwervingsorganisaties;
- [A] profileert zich niet alleen nog steeds als actieve ondernemer in de goede doelen sector, maar ook als kandidaat gemeenteraadslid in het kader van de gemeenteraadsverkiezingen 2018. [A] is daarmee aan te merken als publiek persoon, zodat kiezers en anderen in het publiek belang hebben bij kennisname van informatie over zijn professionele verleden, waarbij van belang is dat de gewraakte URL’s vooral betrekking hebben op het zakelijke handelen van [A] ;
- [B] was betrokken bij de in het artikel aangekaarte problematiek en speelt als arts en lid van de Raad van Advies van een patiëntenvereniging een zekere rol in het openbare leven en werd bovendien door [A] in 2018 nog als kandidaat eigenaar van een onderneming gepresenteerd (2.13);
-Het publiek heeft een onmiskenbaar belang om hierover te (kunnen) worden geïnformeerd. Dit belang verdient met name erkenning ten opzichte van diegenen die overwegen een zakelijke relatie met [A] of [B] aan te gaan en zich voordien zoveel mogelijk willen informeren over hun eerdere (zakelijke) contacten;
-Verwijdering uit de zoekresultaten van Google zal ertoe leiden dat deze, voor het publiek relevante, informatie in de praktijk moeilijk(er) vindbaar wordt. Hierdoor kan een onevenwichtig beeld ontstaan over het verleden van [A] dan wel [B] ;
-Hiertegenover staat dat het beschikbaar maken en houden voor het publiek van de desbetreffende koppelingen in de zoekresultaten van de zoekmachine kan leiden tot negatieve consequenties voor het zakelijke en het privéleven van [A] en [B] .
De rechtbank is evenwel van oordeel dat in dit geval aan de eerstvermelde omstandigheden een aanzienlijk zwaarder gewicht toekomt dan aan de laatstvermelde omstandigheid. De inmenging in de grondrechten van [A c.s.] door Google is gerechtvaardigd door het overwegende belang dat het publiek erbij heeft dat toegang tot deze informatie beschikbaar en vindbaar blijft en (daarmee) het belang van Google om de desbetreffende zoekresultaten te kunnen (blijven) aanbieden.
4.17.
Voorts ziet de rechtbank geen aanleiding Google te bevelen in de koppelingen in de zoekresultaten de rectificatie uit het vonnis van 27 mei 2014 te verwerken, reeds omdat de voorzieningenrechter in het voormelde vonnis daartoe uitdrukkelijk geen aanleiding heeft gezien en heeft overwogen dat [A c.s.] onvoldoende belang heeft de exploitanten van zoekmachines te veroordelen tot het verwijderen en verwijderd houden van het artikel (zie 2.4).
4.18.
De slotsom is dat Google in redelijkheid het verzoek van [A] en van [B] om de URL’s te verwijderen of af te schermen heeft kunnen afwijzen. Het verzoek van [A c.s.] zal daarom worden afgewezen.
4.19.
Gelet op dat oordeel behoeft hetgeen overigens of anderszins door Google als verweer is gevoerd geen nadere bespreking.
4.20.
[A c.s.] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart [A c.s.] niet-ontvankelijk in het verzoek voor zover dat ziet op de onder 4.5 genoemde URL’s;
5.2.
wijst het verzoek voor het overige af;
5.2.
veroordeelt [A c.s.] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Google begroot op € 619,-- aan verschotten (griffierecht) en € 904,-- (2 x € 452,--) aan salaris voor de advocaat;
5.3.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.H.I.J. Hage, mr. M.L. Harmsen en mr. H.J. van Harten en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2018.