ECLI:NL:RBDHA:2018:4574
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing opvolgende asielaanvragen van Afghaanse broer en zus wegens kennelijke ongegrondheid en onvoldoende onderbouwing van vrees voor eerwraak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2018 uitspraak gedaan in de bodemzaak betreffende de opvolgende asielaanvragen van een Afghaanse broer en zus. De aanvragen werden afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als kennelijk ongegrond. De eisers, geboren in Afghanistan, hadden eerder asiel aangevraagd, maar deze aanvragen waren in 2016 afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de nieuwe documenten die eisers ter onderbouwing van hun vrees voor eerwraak hadden overgelegd, geen nieuwe elementen bevatten die de eerdere afwijzing konden onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de vrees van eiseres voor eerwraak na het verbreken van haar verloving onvoldoende was onderbouwd en dat er geen sprake was van een uitzonderlijke veiligheidssituatie in Afghanistan. De rechtbank oordeelde dat eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij bij terugkeer naar Afghanistan daadwerkelijk vervolgd zouden worden. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en bevestigde de beslissing van de staatssecretaris om de aanvragen als kennelijk ongegrond te beschouwen. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende onderbouwing van asielverzoeken en de beoordeling van de veiligheidssituatie in het land van herkomst.