ECLI:NL:RBDHA:2018:4492
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning regulier op basis van mvv-vereiste en gezinsleven
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier. Eiser, een Surinaamse man, had een aanvraag ingediend om bij zijn partner in Nederland te verblijven. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiser niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiser had eerder een verblijfsvergunning gehad, maar deze was verlopen. Hij had geprobeerd om opnieuw rechtmatig verblijf te verkrijgen, maar zijn aanvragen waren afgewezen.
De rechtbank oordeelde dat er sprake was van gezinsleven tussen eiser en zijn partner, maar dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank stelde vast dat de Staatssecretaris niet verplicht was om het gezinsleven in Nederland toe te staan, vooral omdat eiser zijn gezinsleven had geïntensiveerd terwijl hij geen rechtmatig verblijf had. De rechtbank vond dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen objectieve belemmeringen waren om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen.
Eiser voerde aan dat de afwijzing in strijd was met de Gezinsherenigingsrichtlijn, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris de relevante feiten en omstandigheden had betrokken bij de belangenafweging en dat de afwijzing van de aanvraag niet excessief formalistisch was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.