ECLI:NL:RBDHA:2018:4360

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2018
Publicatiedatum
16 april 2018
Zaaknummer
C/09/550006 / KG RK 18-407
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter in civiele procedure

In deze zaak heeft verzoeker, die in persoon procedeert, een wrakingsverzoek ingediend tegen kantonrechter mr. O. van der Burg van de rechtbank Den Haag. Het wrakingsverzoek volgde op een comparitie van partijen die op 15 maart 2018 had plaatsgevonden in een procedure tussen verzoeker en de stichting Woningstichting Haag Wonen. Verzoeker voelde zich geïntimideerd door de kantonrechter en had de indruk dat deze niet goed op de hoogte was van zijn verweer en tegenvordering. Het wrakingsverzoek werd op 20 maart 2018 ingediend, en de mondelinge behandeling vond plaats op 9 april 2018.

De wrakingskamer heeft geoordeeld dat het verzoek tijdig was ingediend, mede omdat verzoeker zonder rechtsbijstand procedeerde en advies had ingewonnen. De wrakingskamer heeft echter vastgesteld dat de gevoelens van verzoeker van geïrriteerdheid en intimidatie niet controleerbaar zijn en dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor een gebrek aan onpartijdigheid van de kantonrechter. De beslissing van de kantonrechter om een voorlopig oordeel te geven, werd als een processuele beslissing beschouwd die geen grond voor wraking oplevert.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet kan worden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 16 april 2018.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2018/20
zaak-/rekestnummer: C/09/550006 KG RK 18-407
zaaknummer: 6635045 RL EXPL 18-2730 (nummer hoofdzaak)
datum beschikking: 16 april 2018
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
procederend in persoon,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. O. van der Burg,
kantonrechter in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbende in deze procedure is:
de stichting Woningstichting Haag Wonen,
gevestigd te Den Haag,
gemachtigde: Korenhof & Partners Gerechtsdeurwaarders en Incasso,
hierna te noemen: Haag Wonen.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Op 15 maart 2018 is in de procedure tussen Haag Wonen en verzoeker ten overstaan van de kantonrechter een comparitie van partijen gehouden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Op 20 maart 2018 is het schriftelijke wrakingsverzoek ter griffie van deze rechtbank binnengekomen. De kantonrechter heeft diezelfde dag schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 9 april 2018 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verschenen zijn verzoeker en de gemachtigde van Haag Wonen. Het wrakingsverzoek is aan de hand van de door verzoeker overgelegde aantekeningen toegelicht. De kantonrechter is met bericht van verhindering niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting van de wrakingskamer zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. De kantonrechter was vanaf de aanvang van de zitting geïrriteerd, mede omdat hij niet in het bezit was van de producties van de wederpartij. Verzoeker heeft tijdens de zitting de indruk gekregen dat de kantonrechter niet goed op de hoogte was van zijn verweer en tegenvordering en betwijfelt dan ook of de kantonrechter zijn dossier heeft gelezen. De kantonrechter heeft immers geen vragen gesteld naar aanleiding van het gevoerde verweer en de ingestelde tegenvordering. De kantonrechter heeft al hetgeen door verzoeker ter zitting naar voren is gebracht op intimiderende wijze van de hand gewezen.

4.Het standpunt van de kantonrechter

De kantonrechter berust niet in de wraking en ontkent dat er sprake is van enige (schijn van) vooringenomenheid aan zijn kant. De kantonrechter heeft het dossier, waaronder het verweer van verzoeker, voorafgaand aan de zitting gelezen. De stellingen van verzoeker dat de kantonrechter steeds geïrriteerder zou zijn geraakt of dat hij op intimiderende wijze alles wat verzoeker heeft aangevoerd van de hand heeft gewezen, zijn ongegrond en ook feitelijk niet onderbouwd.

5.Het standpunt van Haag Wonen

Haag Wonen heeft tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek meegedeeld dat de kantonrechter tijdens de comparitie van partijen niet de schijn heeft gewekt vooringenomen te zijn.

6.De beoordeling

6.1.
Het wrakingsverzoek is naar het oordeel van de wrakingskamer tijdig ingediend. De comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op een donderdag. Verzoeker procedeert in persoon en heeft, zo heeft hij tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek verklaard, de maandag na de zitting advies ingewonnen bij het Juridisch Loket en de rechtbank over de mogelijkheden om zijn ongenoegen kenbaar te maken over de behandeling van zijn zaak door de kantonrechter. Direct daarop heeft verzoeker het wrakingsverzoek opgesteld en ingediend. De wrakingskamer acht dit, mede gelet op het feit dat tussen de comparitie van partijen en het ingediende wrakingsverzoek een weekend is gelegen en gelet op de omstandigheid dat verzoeker zonder rechtsbijstand procedeert en inlichtingen heeft moeten inwinnen, een redelijk tijdsverloop.
6.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.3.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.4.
De wrakingskamer stelt voorop dat het enkele feit dat de kantonrechter geen vragen heeft gesteld aan beide partijen, niet betekent dat de kantonrechter het dossier niet heeft gelezen en dat de kantonrechter een vooringenomenheid jegens verzoeker koestert. Uit het van de comparitie van partijen opgemaakte proces-verbaal blijkt dat er met beide partijen over de zaak is gesproken en dat verzoeker zijn standpunt – zij het kort – kenbaar heeft kunnen maken. Dat de bespreking van de zaak ter zitting in de ogen van verzoeker wellicht niet zo uitgebreid is geweest als waarop hij had gehoopt, heeft te maken met de procesorde die de kantonrechter dient te bewaken en is geen omstandigheid die een grond voor wraking oplevert. De door verzoeker beleefde geïrriteerdheid bij, en intimidatie door de rechter zijn gevoelens die voor de wrakingskamer niet controleerbaar zijn. Zonder af te willen doen aan deze beleving, stelt de wrakingskamer vast dat niet is gebleken van een zodanige bijdrage van de kantonrechter aan het ontstaan van die gevoelens, dat dit ertoe leidt dat vrees van vooringenomenheid moet worden aangenomen.
6.5.
De keuze van de kantonrechter om vervolgens een voorlopig oordeel te geven die voor verzoeker onwelgevallig uitvalt, is een processuele beslissing. Dergelijke beslissingen vormen in principe geen grond voor een wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Hetgeen verzoeker in dit verband heeft gesteld, levert geen aanwijzing op die tot dat oordeel zou moeten leiden.
6.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond geven te vrezen dat het de kantonrechter aan onpartijdigheid ontbreekt dan wel dat de kantonrechter de schijn van partijdigheid heeft gewekt. Het wrakingsverzoek wordt dan ook afgewezen.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de gemachtigde van Haag Wonen;
• de kantonrechter mr. O. van der Burg.
Deze beslissing is gegeven door mrs. G.P. van Ham, R. Cats en G.P. Verbeek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.F. Ritmeijer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2018.