2.20.Bij verzoekschrift van 9 augustus 2013 heeft [BV I] de rechtbank Rotterdam verzocht om het faillissement van [eiseres] uit te spreken. In de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 24 oktober 2013 is dat verzoek is afgewezen. In de beschikking is onder meer het volgende opgenomen:
“2. De standpunten
(...)
[BV I] stelt in het verzoekschrift een vordering op [ [eiseres] ] te hebben van € 1.692.086,78 (...), [die] zou voortkomen uit een aannemingsovereenkomst die op 24 april 2012 tussen [BV I] en [ [eiseres] ] is gesloten. Op basis van deze aannemingsovereenkomst heeft [BV I] aannemingswerkzaamheden verricht, kort gezegd inhoudende de realisatie van een winkel en 24 appartementen in [plaats] , waarvan 12 appartementen voor [ [eiseres] ] zijn bestemd. Eind juni 2013 zijn deze 12 appartementen opgeleverd, waardoor [ [eiseres] ] op grond van artikel 4 lid 1 van de aannemingsovereenkomst de aanneemsom (...) verschuldigd is geworden. (...)(...)
[ [eiseres] ] heeft aangevoerd dat de vordering van [BV I] nog niet opeisbaar is. Er zou turn-key worden opgeleverd. Een turn-key project heeft als kenmerk dat ontwerp, bouw en bijkomende kosten in één hand zijn, en dat de ontwikkelaar alle risico’s draagt. Daarom kan pas na herstel van de gebreken van een oplevering gesproken worden. (...) de aanneemsom is daarom nog niet opeisbaar en [ [eiseres] ] verkeert niet in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen.
(...)
3.De beoordeling
De rechtbank overweegt allereerst het volgende. In het kader van een faillissementsprocedure heeft te gelden, dat indien de vorderingen van de faillissementsaanvrager (zeer) summierlijk worden onderbouwd, de wederpartij in beginsel kan voorstaan met een (zeer) summierlijke betwisting. De faillissementsaanvraag leent zich niet voor een onderzoek ten gronde, daartoe dient een bodemprocedure te worden aangespannen.
Het verzoek is (in de kern) gebaseerd op artikel 4 van de aannemingsovereenkomst. In dit artikel 4 staat, voor zover hier van belang:
1.
de termijnen van de aanneemsom zijn de volgende:
Een belangrijk element in het geschil tussen partijen is de vraag, of er is opgeleverd. [BV I] heeft haar stelling dat is opgeleverd summierlijk onderbouwd met de processenverbaal van oplevering van 27 juni 2013 (...), waarin (...) staat:
“De opdrachtgever verklaart met deze oplevering in te stemmen, behoudens de hier genoemde klachten. De aannemer verklaart de tekortkoming binnen 15 werkbare dagen te herstellen”.
Echter, [ [eiseres] ] heeft aangevoerd de overeengekomen is dat het onderhavige project turn key zou worden opgeleverd, en dat die oplevering pas voltooid is na herstel van alle gebreken. Ter onderbouwing is overgelegd een rapport opleveringskeuring (...) waarin staat: “totaal aantal genoteerde tekortkomingen: 56” en “omschrijving van de tekortkomingen van ernstige aard: twee radiatoren manco.”
[ [BV I] ] heeft gesteld dat de geconstateerde gebreken slechts van beperkte aard zijn, en niet in de weg staan aan rechtsgeldige oplevering. Echter, daar is tegen ingebracht dat turn-key zou worden opgeleverd, en dat die oplevering pas voltooid is na herstel van alle gebreken. Aldus heeft [ [eiseres] ] – in het kader van deze procedure – in voldoende mate betwist dat de vordering uit hoofde van de aannemingsovereenkomst opeisbaar is. Daarmee is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 6 van de Faillissementswet en reeds daarom moet het verzoek worden afgewezen.”