ECLI:NL:RBDHA:2018:3980

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2018
Publicatiedatum
6 april 2018
Zaaknummer
AWB 17/14645
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toepassing artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot medische noodsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser met Afghaanse nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke door de Staatssecretaris was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op een medisch advies van het Bureau Medische Advisering (BMA), dat concludeerde dat er geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten was en dat de eiser in staat was om te reizen. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde beroep in, waarbij hij zich beroept op het arrest Paposhvili van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De rechtbank overwoog dat de hoge drempel voor een beroep op artikel 3 van het EVRM niet was gehaald, aangezien het BMA had vastgesteld dat het uitblijven van medische behandeling geen medische noodsituatie zou opleveren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/14645

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.M. Walls),
en
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Bij besluit van 18 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2018. Eiser en verweerder zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1951 en van Afghaanse nationaliteit.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers aanvraag van 2 januari 2017 om toepassing van artikel 64 van de Vw afgewezen. Verweerder heeft aan deze afwijzing het medisch advies van Bureau Medische Advisering (BMA) van 20 april 2017 ten grondslag gelegd. BMA concludeert dat bij het uitblijven van een medische behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn valt te verwachten. Volgens BMA is eiser voorts in staat te reizen met gangbare vervoersmiddelen als boot, trein, bus, auto en vliegtuig. BMA beveelt aan dat eiser een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt (zoals een ingevuld Europees Medisch Paspoort) en om de medicatie te continueren tijdens de reis en om voldoende medicatie mee te nemen om de periode van de reis te overbruggen.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, waarbij met toepassing van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is afgezien van horen.
4. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Eiser beroept zich op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 13 december 2016 inzake Paposhvili tegen België (het arrest Paposhvili), in het bijzonder rechtsoverwegingen 183-185 en 187. Volgens eiser stelt verweerder zich ten onrechte op het standpunt dat de vraagstelling aan BMA in lijn is met de criteria zoals vastgesteld in het arrest Paposhvili. Verweerder verzuimt daarmee volgens eiser om een standpunt in te nemen ten aanzien van de vraag of in zijn geval sprake is van een ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang in de gezondheid, waardoor de levensverwachting van eiser significant afneemt. Eiser beroept zich hierbij verder op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 20 september 2017, in de zaak NL17.7466.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Eisers betoog dat verweerder ten onrechte niet heeft getoetst aan de criteria van het arrest Paposhvili, slaagt niet. De rechtbank verwijst hiertoe naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2629. Hierin heeft de Afdeling geoordeeld dat de beoordelingswijze van het BMA en verweerder aansluit bij het arrest Paposhvili. De Afdeling wijst erop dat sprake kan zijn van een schending van artikel 3 van het EVRM indien er gewichtige redenen zijn aangevoerd om aan te nemen ('substantial grounds have been shown for believing') dat een ernstig zieke vreemdeling, al is deze niet stervende, bij uitzetting een reëel risico ('real risk') loopt op een ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang in zijn gezondheid, resulterend in een intens lijden of een significante vermindering van de levensverwachting door de afwezigheid van adequate behandeling in het land van herkomst of gebrek aan toegang tot een dergelijke behandeling. Daarbij benadrukt het EHRM dat de drempel voor een beroep op artikel 3 van het EVRM in zaken die gaan over het uitzetten van ernstig zieke vreemdelingen, onverminderd hoog blijft.
5.2
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat deze hoge drempel in het geval van eiser niet is gehaald nu het BMA heeft vastgesteld dat het uitblijven van medische behandeling niet zal resulteren in een medische noodsituatie en eiser de inhoud van het BMA-advies niet heeft bestreden.
5.3
Het beroep van eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 20 september 2017, slaagt niet. In die zaak oordeelde de rechtbank dat verweerder in hetgeen door de vreemdeling was aangevoerd ten onrechte geen aanleiding had gezien voor het opvragen van een nieuw BMA-advies. Daarvan is in dit geval geen sprake.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.