ECLI:NL:RBDHA:2018:3849

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1564
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening rijbewijs ongeldigverklaring na alcoholmisbruik

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 april 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker wiens rijbewijs ongeldig was verklaard door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het primaire besluit, genomen op 1 februari 2018, verklaarde het rijbewijs van de verzoeker ongeldig vanaf 8 februari 2018, na een aanhouding voor rijden onder invloed van alcohol. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 27 maart 2018 werd de verzoeker bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang aanwezig was, maar dat dit niet automatisch leidde tot het toekennen van de voorlopige voorziening. De rechter beoordeelde de rechtmatigheid van het besluit van het CBR, waarbij de medische rapportages van de psychiater en de keurend arts in overweging werden genomen.

De psychiater had vastgesteld dat de verzoeker alcoholmisbruik vertoonde, wat leidde tot de ongeldigverklaring van het rijbewijs. De voorzieningenrechter concludeerde dat de rapportages voldoende grondslag boden voor de beslissing van het CBR en dat er geen aanleiding was om deze buiten beschouwing te laten. Ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker, zoals de noodzaak van het rijbewijs voor werk en privé, prevaleerde het belang van de verkeersveiligheid. Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/1564
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 april 2018 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker], te [plaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. L.P. Kabel),
tegen
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder
(gemachtigde: mr. M.M. Kleibeuker).

Procesverloop

Bij besluit van 1 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekers rijbewijs ongeldig verklaard vanaf 8 februari 2018.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2018. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1 Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. De voorzieningenrechter acht in beginsel spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de gevraagde voorziening aanwezig. De voorzieningenrechter zal beoordelen aan de hand van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel en zo nodig een belangenafweging of er ook voldoende spoedeisend belang is om het treffen van een voorlopige voorziening te rechtvaardigen.
2.1
Op 31 maart 2017 is verzoeker aangehouden door de politie voor het rijden onder invloed van alcohol. De politie heeft bij verzoeker een ademalcoholgehalte geconstateerd van 380 µg/l. Verzoeker heeft hierover aan de verbalisanten verklaard dat hij
2 à 3 bier en 2 margarita’s had gedronken. Voorts heeft verzoeker verklaard diabeet te zijn.
2.2
Naar aanleiding hiervan heeft verweerder bij besluit van 15 juni 2017 aan verzoeker een medisch onderzoek opgelegd in verband met mogelijke ‘bewusteloosheid en stoornis in het bewustzijn’. Tegen dit besluit heeft verzoeker geen rechtsmiddelen aangewend, zodat het besluit in rechte vast staat.
2.3
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 8 september 2017, met als keurend arts L.G.M. Kerkhofs, internist-oncoloog. Deze heeft onder meer samenvattend geconcludeerd dat verzoeker type 2 diabetes mellitus (DM-II) heeft, zonder complicaties. Volgens de keurend arts kan verzoeker voor de maximale duur van vijf jaar goedgekeurd worden.
2.4
Bij brief van 28 september 2017 heeft verweerder verzoeker laten weten dat hij aanvullend wordt onderzocht door een andere specialist. Dit onderzoek is verricht door psychiater M. van Loenen en heeft plaatsgevonden op 15 november 2017.
2.5
De psychiater heeft in de psychiatrische diagnose geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen aanwezig zijn dat ten tijde van de laatste aanhouding sprake was van alcoholafhankelijkheid volgens DSM-IV-TR en dat op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin gesteld kan worden, in remissie sinds 13 oktober 2017.
3 Op basis van de rapportage van de psychiater heeft verweerder bij het primaire besluit het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard omdat hij niet voldoet aan de eisen van geschiktheid.
4 Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter het bestreden besluit te schorsen. Hij stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat verweerder niet bevoegd was een onderzoek naar de geschiktheid op te leggen, omdat daarvoor minimaal een promillage van 785 µg/l is vereist. Volgens verzoeker moeten de bevindingen van de psychiater dan ook buiten beschouwing worden gelaten. De brief om een aanvullend onderzoek op te leggen maakte geen melding van het feit dat dit gericht was op het onderzoek naar alcoholmisbruik zodat verweerder heeft verzuimd om mede te delen op grond van welk criterium hem dit onderzoek werd opgelegd. De brief bevatte voorts geen rechtsmiddelenclausule. Verzoeker heeft hiertegen daarom geen bezwaar gemaakt.
5 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5.1
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) bestaat in een geval waarin de diagnose alcoholmisbruik is gesteld, voor de rechter slechts aanleiding om de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet in stand te laten, indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren.
5.2
Verzoeker heeft de bevindingen van de psychiater niet bestreden. Uit het psychiatrisch rapport blijkt onder meer dat verzoeker meerdere malen per week alcohol dronk, rond de tien eenheden per keer. Wekelijks dronk verzoeker rond de vijftig alcoholeenheden. Verzoeker is voorts sinds juni 2017 onder behandeling van verslavingszorg, de gestelde diagnose is ‘stoornis in alcoholgebruik’. Tussen partijen is niet in geschil, en ook de voorzieningenrechter is van oordeel, dat de bevindingen van psychiater Van Loenen op zichzelf voldoende grondslag bieden voor ongeldigverklaring van het rijbewijs.
5.3
De vraag die verzoeker heeft opgeworpen is of verweerder bevoegd was een (aanvullend) onderzoek naar de geschiktheid op te leggen, omdat daarvoor minimaal een promillage van 785 µg/l is vereist, en omdat verweerder in het besluit van 28 september 2017 heeft verzuimd om verzoeker mede te delen op grond van welk criterium hem dit aanvullend onderzoek werd opgelegd. Ter zitting kon de gemachtigde van verweerder geen duidelijkheid scheppen ten aanzien van de vraag waarom van de zijde van verweerder besloten is verzoeker aan een onderzoek door de psychiater te onderwerpen.
5.4
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan van verweerder niet gevergd worden de psychiatrische rapportage buiten beschouwing te laten. Gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld van 18 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY7389) is het gebruik van het resultaat van onderzoek slechts dan niet toegestaan indien het is verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. De voorzieningenrechter ziet thans geen aanleiding voor het oordeel dat hiervan sprake is. De procedure in bezwaar biedt gelegenheid om meer duidelijkheid te verkrijgen ten aanzien van de vraag hoe de besluitvorming is verlopen.
5.5
Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker zijn rijbewijs nodig heeft, voor zowel zijn werk als in zijn privé-situatie, dient het zwaarwegende belang van de verkeersveiligheid in de gegeven omstandigheden te prevaleren.
6.1
Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
6.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.