ECLI:NL:RBDHA:2018:3384

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2018
Publicatiedatum
23 maart 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 10348
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake afgifte artikel 9-document en schijnhuwelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een Ghanese gemeenschapsonderdaan, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had verzocht om afgifte van een artikel 9-document op basis van haar huwelijk met haar partner, de referent. Dit verzoek was eerder afgewezen op grond van de veronderstelling dat er sprake was van een schijnrelatie. Eiseres heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat haar huwelijk met de referent een nieuw feit vormde dat de eerdere afwijzing zou moeten herzien.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris in zijn besluitvorming onvoldoende rekening heeft gehouden met de nieuwe omstandigheden die voortvloeien uit het huwelijk van eiseres. De rechtbank oordeelde dat het huwelijk niet louter een formaliteit was, maar dat er een ander toetsingskader van toepassing is voor gehuwden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eerdere afwijzing van de aanvraag niet zonder meer kan worden gehandhaafd en dat de Staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen, waarbij hij de nieuwe feiten en omstandigheden in acht moet nemen.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om het betaalde griffierecht en de proceskosten van eiseres te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een individuele beoordeling van aanvragen in het kader van het vreemdelingenrecht, vooral in gevallen waarin eerder een schijnrelatie is vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/10348

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om aan eiseres een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000, het artikel 9-document) af te geven.
Bij besluit van 16 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2018.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1984 en heeft de Ghanese nationaliteit. Zij stelt als gemeenschapsonderdaan rechtmatig te verblijven bij haar partner [referent] (de referent). Eiseres heeft eerder verzocht om afgifte van een artikel 9-document, hetgeen verweerder bij besluit van 30 november 2016 heeft geweigerd.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat zich ten opzichte van de eerdere aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden voordoen als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gelet daarop bestaat geen aanleiding om het besluit van 30 november 2016, waarin is geweigerd aan eiseres een artikel 9-document af te geven omdat tussen haar en de referent sprake zou zijn van een schijnrelatie, te heroverwegen.
3. Eiseres voert aan dat haar huwelijk op [trouwdatum] 2017 met de referent moet worden aangemerkt als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid. Daartoe wijst eiseres op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 augustus 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:10519). Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 oktober 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3755) blijkt voorts dat op zichzelf niet valt uit te sluiten dat na het aangaan van een schijnhuwelijk alsnog een oprechte relatie tussen een vreemdeling en de referent ontstaat. Eiseres voert aan dat de vreemdelingendienst goedkeuring heeft gegeven voor het huwelijk, hetgeen inhoudt dat geen vermoeden van een schijnhuwelijk bestaat. Ook legt eiseres foto’s van het huwelijk over alsmede foto’s waaruit de gemeenschappelijke huishouding met de referent blijkt. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag niet kunnen afwijzen omdat eerder is komen vast te staan dat sprake is van een schijnrelatie.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
In de eerdere procedure is in rechte komen vast te staan dat tussen eiseres en de referent sprake is van een schijnrelatie. In dat kader is door verweerder van belang geacht dat door eiseres en de referent uiteenlopende, dan wel vage, bevreemdingwekkende en ongeloofwaardige verklaringen hebben afgelegd over het begin van hun relatie, het verdere verloop van hun relatie, de verhuizing naar hun huidige woning en hun persoonlijke leven. Bovendien stroken de verklaringen van eiseres en de referent niet met de schriftelijke relatieverklaring die zij hebben overgelegd.
4.2.
De rechtbank overweegt dat hoewel op zichzelf niet valt uit te sluiten dat na het aangaan van een schijnrelatie alsnog een oprechte relatie kan ontstaan, het aan eiseres is om dit aan te tonen. Nu met het eerdere besluit van 30 november 2016 in rechte vast is komen te staan dat tussen eiseres en de referent geen sprake is van een duurzame en exclusieve relatie, is het aan eiseres om aan te tonen dat zijn relatie ten tijde van het indienen van de opvolgende aanvraag geen schijnconstructie betrof, maar dat sprake is van een oprechte relatie.
4.3.
Eiseres is gehuwd met de referent op [trouwdatum] 2017, derhalve na het eerdere afwijzende besluit van 30 november 2016, en vóór het nemen van het bestreden besluit. Eiseres heeft diverse foto’s overgelegd van de huwelijkssluiting, alsmede een verklaring van de ING dat zij en de referent een gezamenlijke rekening hebben geopend. Naar het oordeel van de rechtbank is niet zonder meer duidelijk dat het huwelijk niet kan afdoen aan dat eerdere besluit. Anders dan verweerder heeft gesteld, is het huwelijk niet louter een formalisering van een eerder gestelde relatie. Door de huwelijkssluiting is, zoals eiseres terecht heeft aangevoerd, een ander toetsingskader op haar van toepassing dan het geval was bij de vorige aanvraag. Voor gehuwden geldt immers op grond van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (de Verblijfsrichtlijn) niet de voorwaarde dat sprake moet zijn van een deugdelijk bewezen duurzame relatie. Voor het handhaven van de voorwaarde van een deugdelijk bewezen duurzame relatie bij gehuwden, waarbij eerder een schijnrelatie werd aangenomen, ziet de voorzieningenrechter in de Verblijfsrichtlijn noch in het Vreemdelingenbesluit 2000 aanknopingspunten. Daartoe verwijst de rechtbank naar de hiervoor vermelde uitspraak van de rechtbank Roermond van 30 augustus 2016.
Dat verweerder de opvolgende aanvraag van eiseres heeft afgewezen onder verwijzing naar het eerdere afwijzende besluit van 30 november 2016 acht de rechtbank, in het licht van de door het Unierecht voorgeschreven individuele onderzoeksplicht en evenredigheidstoets, niet juist. Dat uit de considerans van de Verblijfsrichtlijn volgt dat lidstaten maatregelen mogen treffen om misbruik en fraude – met name schijnhuwelijken – tegen te gaan, laat onverlet dat verweerder daar wel een individueel onderzoek naar moet doen. Verweerder mag in dat kader betrekken dat in de eerdere procedure is geoordeeld dat eiseres er toen niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat sprake was van een duurzame en exclusieve relatie, maar dat is niet voldoende voor de conclusie dat het later gesloten huwelijk een schijnhuwelijk betreft.
5. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. Het beroep is gegrond en het besluit wordt vernietigd wegens strijd met de artikelen 7:2 en 7:12 van de Awb. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen op het door eiseres gemaakte bezwaar.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1503,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een
wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht tot een bedrag van € 168,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1503,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. A.H. Ferment, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.