ECLI:NL:RBDHA:2018:3215

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2018
Publicatiedatum
20 maart 2018
Zaaknummer
C/09/547953/ KG RK 18-220
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele procedure tussen huurder en verhuurder

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2018 een verzoek tot wraking afgewezen. De verzoeker, een huurder, had bezwaren geuit tegen de kantonrechter mr. C.W.D. Bom, die de hoofdprocedure behandelde. De verzoeker stelde dat hij niet volledig betrokken was bij het proces en dat zijn advocaat zonder zijn medeweten een schikking had getroffen. Hij voerde aan dat hij niet in staat was geweest om te reageren op mogelijke onwaarheden die door de verhuurder, Stichting Vestia, waren verteld. De wrakingskamer oordeelde echter dat de bezwaren van de verzoeker geen grond voor wraking opleverden. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De verzoeker had geen inhoudelijke gronden aangevoerd die de onpartijdigheid van de kantonrechter in twijfel trokken. De wrakingskamer verklaarde het verzoek ontvankelijk, maar wees het af, en bepaalde dat de hoofdprocedure voortgezet kon worden. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de betrokken partijen werden op de hoogte gesteld.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2018/14
zaak-/rekestnummer: C/09/547953/ KG RK 18-220
zaak/rolnummer: 6199902 RL EXPL 17-18994 (nummer hoofdzaak)
datum beschikking: 19 maart 2018
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoeker]
wonende op [adres] te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat: mr. S. Ramautar;
strekkende tot wraking van:
mr. C.W.D. Bom,
kantonrechter in de rechtbank Den Haag, hierna te noemen: de kantonrechter.
Belanghebbende in deze zaak is:
Stichting Vestia,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam,
gemachtigde: mr. M.S.H.M. van Woerkom.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Tussen verzoeker (huurder) en belanghebbende (verhuurder) is in de hoofdzaak een procedure aanhangig, waarin de belanghebbende onder meer om ontbinding van de huurovereenkomst met verzoeker heeft verzocht.
Op 12 december 2017 heeft ten overstaan van de kantonrechter een comparitie plaatsgevonden. Op deze zitting hebben partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft de behandeling vervolgens gesloten en de zaak verwezen naar de zitting van 18 januari 2018 voor vonnis. Door organisatorische oorzaken is het vonnis later bepaald op 13 februari 2018.
Met het verzoekschrift van 1 februari 2018, met bijlagen, heeft verzoeker de kantonrechter gewraakt. De wrakingskamer heeft vervolgens op 15 februari 2018 een schriftelijke reactie van de kantonrechter ontvangen. De wrakingskamer heeft kennis genomen van het proces-verbaal van de zitting van 12 december 2017.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 5 maart 2018 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker [verzoeker] is verschenen en heeft het wrakingsverzoek (mede) aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht.
De kantonrechter en M.S.H.M. van Woerkom namens Stichting Vestia zijn, zoals door hen aangekondigd, niet verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

3.1.
Volgens verzoeker is op een comparitie op 12 januari 2018, die buiten zijn medeweten heeft plaatsgevonden, een getuige gehoord. Verzoeker heeft dit uit een telefonisch onderhoud begrepen dat hij op 22 januari 2018 had met zijn (toenmalige) advocaat mr. Ramautar. Door deze gang van zaken is aan verzoeker het recht ontnomen om te kunnen reageren op mogelijke onwaarheden die door zijn buren of belanghebbende verteld worden. Verzoeker heeft voorts aangevoerd dat er niet is gereageerd op zijn schriftelijke verzoek van 26 januari 2018 om het proces-verbaal van de zitting van 12 januari 2018 in te zien.
3.2.
Bij de behandeling van het wrakingsverzoek op 5 maart 2018 heeft verzoeker desgevraagd toegelicht dat hij voor een wrakingsverzoek heeft gekozen omdat hem geen ander middel restte om te voorkomen dat er in zijn zaak vonnis zou worden gewezen. Verzoeker heeft voorts gemeld dat hij ontevreden is over de werkwijze van zijn advocaat omdat deze zonder zijn medeweten een schikking heeft getroffen met belanghebbende. Om een en ander onder de aandacht van anderen te brengen, heeft verzoeker de kantonrechter gewraakt. Ten slotte heeft verzoeker gemeld dat hij voornemens is om bij de Deken een klacht in te dienen tegen zijn advocaat.

4.Het standpunt van mr. Bom

De kantonrechter berust niet in de wraking. In de eerste plaats stelt hij zich op het standpunt dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend, nu het verzoek ruim anderhalve maand na de bespreking van de zaak op de comparitie en eveneens ruim na de aanvankelijke vonnisdatum van 18 januari 2018 is gedaan. Het verzoek moet daarom volgens de kantonrechter niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor wat betreft de inhoud van het wrakingsverzoek heeft de kantonrechter betoogd dat hetgeen door verzoeker is aangevoerd geen wrakingsgrond kan opleveren, dan wel dat daardoor zijn rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.

5.De ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek

De wrakingskamer stelt vast dat de omstandigheden die de grond voor het wrakingsverzoek van verzoeker hebben gevormd zich na de zitting van 12 december 2017 hebben voorgedaan. Verzoeker heeft toegelicht dat hij op 22 januari 2018 op de hoogte is geraakt van een (vermeende) comparitie die op 12 januari 2018 zou hebben plaatsgevonden. Vervolgens is een reactie op het op 26 januari 2018 aan de kantonrechter gerichte verzoek uitgebleven. Nu het wrakingsverzoek van verzoeker dateert van 1 februari 2018 en op 2 februari 2018 ter griffie is ingekomen, aldus enige dagen nadat één van de omstandigheden die ten grondslag liggen aan het verzoek zich hebben voorgedaan, kan niet gezegd worden dat het verzoek niet tijdig is gedaan. De wrakingskamer acht verzoeker dan ook ontvankelijk.

6.De beoordeling

6.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.3.
Blijkens zijn mondelinge toelichting koestert verzoeker met name bezwaren tegen het verloop van de procedure, waarin hij naar zijn mening niet (volledig) is betrokken. Verzoeker heeft voorts uiteengezet dat hij ontevreden is over de wijze waarop zijn advocaat hem heeft geïnformeerd. Naar het oordeel van de wrakingskamer kunnen voornoemde bezwaren van verzoeker geen grond opleveren voor wraking. Nu verzoeker ook voor het overige geen inhoudelijke wrakingsgronden tegen de behandelend kantonrechter heeft aangevoerd, is er geen grond te vrezen dat het de kantonrechter aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van hem de schijn van partijdigheid gewekt.
6.4.
De slotsom luidt dat het verzoek tot wraking moet worden afgewezen.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• advocaat mr. S. Ramautar;
• belanghebbende in de hoofdzaak;
• de kantonrechter mr. C.W.D. Bom.
Deze beslissing is gegeven door mrs. O. van der Burg, K.M. Braun en R. Cats rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Noorlander als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2018.